7.1.2.
Het gaat in deze zaak, voor zover in hoger beroep van belang, om het volgende.
a. a) Op 28 september 2004 heeft [vader van appellant], (vader van [appellant], hierna [appellant sr]), aan Stichting WSG (“WSG”) geleverd het perceel grond in de kadastrale gemeente Raamsdonk dat na kadastrale hernummering het nummer [kadastrale nummer 1] is gaan dragen. Ten behoeve van de percelen die [appellant sr] in eigendom behield en ten laste van het verkochte is een aantal erfdienstbaarheden gevestigd.
Onder het hoofdje “Vestiging erfdienstbaarheden” zijn opgenomen: (punt 1) een erfdienstbaarheid van afvoer van hemelwater, (punt 2) erfdienstbaarheden waardoor de toestand van de betrokken percelen ten opzichte van elkaar gehandhaafd zal blijven en (punt 3) een erfdienstbaarheid die luidt:
“Ten laste van het Registergoed en ten behoeve van het aan verkoper in eigendom verblijvende gedeelte van voormelde percelen, wordt gevestigd de erfdienstbaarheid inhoudende het recht van overpad en gebruik van een strook grond ter breedte van ongeveer 4 meter, gelegen landinwaarts van en direct naast de aan te leggen damwandconstructie, voor de eigenaar van het heersend erf ten dienste van gebruik, inspectie en onderhoud van de afmeervoorzieningen.” Deze erfdienstbaarheid zal hierna worden aangeduid als de erfdienstbaarheid van overpad en gebruik.
Voorts staat in de akte vermeld onder punt 4:
“Bij overtreding of toerekenbare tekortkoming in de nakoming, hierna te noemen: niet-nakoming, ten aanzien van het bepaalde in artikel 1 en 2, wordt door de overtreder (..) een terstond opvorderbare boete verbeurd van (..) € 25.000,00 (..)”
b) [appellant sr] heeft op 31 maart 2006 aan [appellant] verkocht en bij akte van 15 juni 2006 geleverd het woonhuis aan [perceel 1] [plaats] met gronden (percelen later genummerd [kadastrale nummer 2], [kadastrale nummer 3], [kadastrale nummer 4], [kadastrale nummer 5] en [kadastrale nummer 6]). In de leveringsakte wordt verwezen naar de hierboven onder a) genoemde en gedeeltelijk geciteerde punten 1-4, en worden deze punten letterlijk aangehaald waardoor genoemde erfdienstbaarheden - waaronder die van overpad en gebruik - ten behoeve van [appellant] zijn gevestigd.
c) Bij koopakte van 14 april 2008 heeft WSG aan [geïntimeerden c.s.] verkocht en bij akte van 12 juni 2008 geleverd een perceel bouwterrein uitmakende een gedeelte van het onder a) hiervoor genoemde perceel nr. [kadastrale nummer 1]. In de leveringsakte wordt verwezen naar de hierboven onder a) genoemde en gedeeltelijk geciteerde punten 1-4, en worden deze punten letterlijk aangehaald, waardoor genoemde erfdienstbaarheden - waaronder die van overpad en gebruik – ten laste van [geïntimeerden c.s.] zijn gevestigd. [geïntimeerden c.s.] hebben op het perceel een woonhuis gebouwd (adres: [perceel 2] [plaats]).
d) Door kadastrale hernummering is [appellant], na de verkrijging van [appellant sr] en van het Waterschap, eigenaar van de percelen nummers [kadastrale nummer 7], [kadastrale nummer 2], [kadastrale nummer 3], [kadastrale nummer 4], [kadastrale nummer 8], [kadastrale nummer 9], [kadastrale nummer 5] en [kadastrale nummer 6].
e) Op 17 april 2007 heeft het Waterschap Brabantse Delta besloten een ruilovereenkomst aan te gaan met [appellant sr] ter ruiling van de percelen [kadastrale nummer 10] en [kadastrale nummer 11] tegen de percelen [kadastrale nummer 8], [kadastrale nummer 9] en [kadastrale nummer 7].
In dit besluit staat ook vermeld dat onder meer ten behoeve van perceel [kadastrale nummer 2] en ten laste van de percelen [kadastrale nummer 11] en [kadastrale nummer 10] erfdienstbaarheden worden gevestigd voor “onder andere het hebben en behouden van werken en voorzieningen voor de bereikbaarheid en inrichting van het buitendijks gelegen water” (prod. 4 mvg).
Op 2 september 2010 is de akte van ruiling verleden (prod 3 mva).
f) In de op 2 september 2010 verleden akte van ruiling tussen het Waterschap en [appellant sr] handelend als schriftelijk gevolmachtigde van [appellant] wordt verwezen naar de hierboven onder a) genoemde en gedeeltelijk geciteerde punten 1-4, en worden deze punten letterlijk aangehaald, waardoor genoemde erfdienstbaarheden - waaronder die van overpad en gebruik - ten laste van beide partijen zijn gevestigd (ten aanzien van die percelen waarvan zij eigenaar zijn geworden door ruiling). Ten aanzien van het in punt 4 opgenomen boetebeding (hierboven geciteerd in r.o. 7.1.2 a) is als citaat in de ruilingsakte opgenomen dat de boete geldt op overtreding “ten aanzien van het bepaalde in artikel 1,2 en 3”.
Daarnaast zijn ten behoeve van percelen van het Waterschap en ten laste van (kort gezegd) bepaalde stroken grond van de percelen van [appellant] en van perceel [kadastrale nummer 1] (waarvan [geïntimeerden c.s.] ook een deel in eigendom hebben) erfdienstbaarheden gevestigd van overpad ten dienste van inspectie en onderhoud van de damwandconstructie van het Waterschap. Voorts is een opstalrecht ten gunste van het Waterschap gevestigd op (onder meer) de percelen van [appellant] en een deel van perceel [kadastrale nummer 1].
Op bladzijde 9 en 10 van de akte van ruiling staat vermeld dat “Van de volmachten op de comparant sub 1 [[appellant sr], hof]” de notaris is gebleken uit schriftelijke volmachten verleend door (onder andere) [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] ([geïntimeerden c.s.]).
g) Notaris [notaris] was - met uitzondering van de levering door WSG aan [geïntimeerden c.s.] - bij alle hiervoor genoemde transacties de instrumenterende notaris.
h) Waterschap Brabantse Delta heeft een damwandconstructie geplaatst.
[appellant sr] heeft nieuwe afmeervoorzieningen aangelegd. Het oppervlak aan de buitenzijde van de damwand en de betonsloof is afgegraven. Vanaf perceelnr [kadastrale nummer 3] (van [appellant]) is een trap naar de afmeervoorzieningen aangelegd.
Het perceel van [geïntimeerden c.s.] is opgehoogd waardoor het drie meter hoger is komen te liggen dan de (nieuwe) afmeervoorzieningen.
i. i) [geïntimeerden c.s.] hebben op of omstreeks 26 maart 2011 op hun perceel parallel aan de damwand (derhalve op de rand van het inspectiepad aan de zijde van het water) een hekwerk van circa 16 meter lang geplaatst. Waterschap Brabantse Delta (eigenaar van de damwand) had bij besluit van 18 mei 2009 aan [geïntimeerden c.s.] hiervoor een ontheffing verleend. Op 1 juli 2010 is het door [appellant] hiertegen gerichte bezwaar ongegrond verklaard.
j) [appellant] heeft [geïntimeerden c.s.] bij brief van 28 maart 2011 gesommeerd het hekwerk te verwijderen. Bij vonnis in kort geding van 20 mei 2011 is de vordering van [appellant] tot verwijdering van het hekwerk door [geïntimeerden c.s.] afgewezen.
k) Op 27 februari 2012 schreef notaris [notaris] aan [geïntimeerden c.s.]:
“Hierbij ontvangt u een uittreksel van de akte van ruiling tussen de heer [appellant] en Waterschap Brabantse Delta de dato 2 september 2010; kopie proces-verbaal van verbetering inzake clerical error de dato 3 mei 2011.
U ontvangt bovengenoemde stukken omdat de erfdienstbaarheden en bijzondere bepalingen, opgenomen in bovengenoemde stukken, ook van toepassing zijn op het/de bij u in eigendom zijnde perce(e)l(en). (..)”
Genoemd “proces-verbaal van verbetering inzake clerical error” vermeldt dat de notaris op 3 mei 2011 ambtshalve is overgegaan tot het opmaken van een proces-verbaal met betrekking tot de verbetering van een zogenaamde clerical error als bedoeld in art. 45 tweede lid 2 van de Wet op het Notarisambt. Het betreft hier de verbetering van een misslag in de akte van 28 september 2004 onder “Vestiging erfdienstbaarheden” punt 4, aldus genoemd proces-verbaal, waar staat vermeld dat bij niet-nakoming ten aanzien van het bepaalde in artikel 1 en 2 een boete wordt verbeurd, terwijl daar vermeld had moeten zijn dat bij niet-nakoming van het bepaalde in artikel 1, 2 en 3 genoemde boete wordt verbeurd (onderstreping hof).