4.2.
Artikel 69 van de Zvw bepaalt voor zover hier van belang:
‘1. In het buitenland wonende personen die met toepassing van een Verordening van de Raad van de Europese Gemeenschappen dan wel toepassing van zodanige verordening krachtens de overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of een verdrag inzake sociale zekerheid in geval van behoefte aan zorg recht hebben op zorg of vergoeding van de kosten daarvan, zoals voorzien in de wetgeving over de verzekering voor zorg van hun woonland, melden zich, tenzij zij op grond van deze wet verzekeringsplichtig zijn, bij het Zorginstituut aan.
2. De in het eerste, twaalfde en dertiende lid bedoelde personen zijn een bij ministeriële regeling te bepalen bijdrage (cursivering Hof) verschuldigd, die voor een bij die regeling te bepalen gedeelte, voor de toepassing van de Wet op de zorgtoeslag als premie voor een zorgverzekering wordt beschouwd.
(…)’.
4.3.
Artikel 6.3.1 van de Regeling zorgverzekering luidt als volgt:
‘1. De door een persoon, bedoeld in artikel 69, van de Zorgverzekeringwet, verschuldigde bijdrage wordt berekend door de grondslag van de bijdrage te vermenigvuldigen met het getal dat wordt berekend uit de verhouding tussen de gemiddelde uitgaven voor zorg voor een persoon ten laste van de sociale zorgverzekering in het woonland van deze persoon, en de gemiddelde uitgaven voor zorg voor een persoon ten laste van de sociale zorgverzekeringen in Nederland.
2. De grondslag van de bijdrage is gelijk aan de som van:
a. een inkomensafhankelijke bijdrage ter hoogte van de inkomensafhankelijke bijdrage die de persoon, bedoeld in artikel 69, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet op grond van paragraaf 5.2 van die wet verschuldigd zou zijn geweest indien hij verzekeringsplichtig zou zijn geweest,
b. een inkomensafhankelijke bijdrage, berekend overeenkomstig de op grond van de Wet financiering sociale verzekeringen verschuldigde premie voor de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, en verminderd met het bedrag waarop de partner van degene die de bijdrage verschuldigd is volgens de artikelen 8.9 en 8.9a van de Wet inkomstenbelasting 2001 recht zou hebben indien degene die de bijdrage verschuldigd is verzekerd zou zijn ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, voor zover op grond van deze bepalingen geen teruggave in de inkomstenbelasting is verleend, en,
c. vanaf de eerste dag van de kalendermaand volgende op de kalendermaand waarin deze persoon de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt, een bijdrage per maand overeenkomende met eentwaalfde van het bedrag van de geraamde gemiddelde premie voor een verzekerde voor een zorgverzekering in het berekeningsjaar, bedoeld in artikel 4 van de Wet op de zorgtoeslag (hierna: nominale deel).
(...)’
4.4.
De omvang van de in artikel 69, tweede lid, van de Zvw bedoelde bijdrage is geregeld in artikel 6.3.1 van de Regeling zorgverzekering. Deze bijdrage bestaat uit een deel dat ziet op de Zvw en wordt berekend overeenkomstig paragraaf 5.2 van de Zvw (tweede lid, onderdeel a). Daarnaast bestaat de bijdrage uit een deel dat betrekking heeft op de AWBZ, berekend overeenkomstig de Wet financiering sociale verzekeringen (tweede lid, onderdeel b). Tot slot bestaat de bijdrage uit een deel dat betrekking heeft op de nominale premie voor een zorgverzekering (tweede lid, onderdeel c). Deze gedeelten waaruit de bijdrage bestaat, worden berekend volgens de normale systematiek zoals die geldt voor verplicht verzekerden ingevolge de AWBZ en verzekeringsplichtigen ingevolge de Zvw. Vervolgens wordt een woonlandfactor toegepast, zodat het te betalen bedrag is afgestemd op de omvang en samenstelling van de zorg in het woonland.
4.5.
Belanghebbende wenst het deel van de bijdrage dat overeenkomt met de premie voor de AWBZ als voorheffing te verrekenen met de verschuldigde belasting.
Artikel 9.2, zevende lid, van de Wet IB 2001 bepaalt dat de bij wijze van inhouding geheven premie voor de volksverzekeringen als voorheffing wordt aangemerkt, indien artikel 9.1, derde lid, van de Wet IB 2001 toepassing vindt. In dat artikel is bepaald dat indien de belastingplichtige ook premieplichtig is voor de volksverzekeringen de heffing van belasting en premies door middel van één aanslag geschiedt.
4.6.
Belanghebbende is niet premieplichtig voor de Nederlandse volksverzekeringen. Het enkele feit dat hij ingevolge artikel 69 van de Zvw een met de AWBZ-premie overeenkomende bijdrage is verschuldigd, maakt niet dat hij premieplichtig is. Het Hof onderschrijft het standpunt van belanghebbende dat de bijdrage, bedoeld in artikel 69 van de Zvw, moet worden aangemerkt als een premie voor de volksverzekeringen niet. Het Hof heeft hierbij in aanmerking genomen dat de Zvw zelf spreekt over ‘bijdrage’ en niet over ‘premie’ voor de AWBZ.
Het onderhavige bedrag van € 2.338 is derhalve niet aan te merken als op belanghebbendes inkomen ingehouden premie voor de volksverzekeringen en kan dan ook niet als voorheffing verrekend worden met de aanslag in de inkomstenbelasting.
Het gelijk met betrekking tot de onder I vermelde vraag is aan de Inspecteur.
4.7.
De vraag rijst vervolgens of belanghebbende zich er met vrucht op kan beroepen dat door uitlatingen in de Toelichting op de aangifte en publicaties op de internetsite van de Belastingdienst en van het College voor Zorgverzekeringen bij hem het in rechte te honoreren vertrouwen is gewekt, dat de bijdrage ingevolge artikel 69 van de Zvw, voor zover deze overeenkomt met de premie voor de AWBZ, als voorheffing met de inkomstenbelasting kan worden verrekend.
4.8.
Een toelichting of publicatie waarin slechts algemene voorlichting wordt gegeven ter vergemakkelijking van het invullen van een aangiftebiljet bindt de Belastingdienst niet, tenzij een belanghebbende, in gerechtvaardigd vertrouwen afgaande op die voorlichting iets gedaan of nagelaten zou hebben dat hem - afgezien van de alsnog te betalen belasting - in een ongunstiger positie zou hebben gebracht dan zonder het afgaan op die voorlichting (vergelijk Hoge Raad 9 maart 1988, nr. 24 199, ECLI:NL:HR:1988:BH710, BNB 1988/148 en Hoge Raad 3 januari 1990, nr. 26 325, ECLI:NL:HR:1990:ZC4191, BNB 1990/148).
Daaromtrent is door belanghebbende echter niets gesteld, noch is daaromtrent iets gebleken.
Het gelijk met betrekking tot de onder II vermelde vraag is aan de Inspecteur.