GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak: 6 maart 2014
Zaaknummer: HV 200.138.495/01
Zaaknummer eerste aanleg: 2211599, EJ verz: 13-453
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. L.P.M. Klijn,
[B.V.] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: [B.V.] ,
advocaat: mr. M.S.J. Steenhuis.
2 Het geding in hoger beroep
2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 10 december 2013, heeft [appellant] – ten aanzien van de ontvankelijkheidskwestie, zo begrijpt het hof – verzocht het appelverbod te doorbreken, voormelde beschikking van 30 september 2013 te vernietigen en alsnog te beslissen overeenkomstig het verzochte in het inleidend verweerschrift en [Holding] Holding N.V. (hierna de holding) te veroordelen in de proceskosten in beide instanties, een en ander uitvoerbaar bij voorraad.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 20 januari 2014, heeft de holding primair verzocht [appellant] niet-ontvankelijk te verklaren omdat de betrokken wederpartij in eerste aanleg [B.V.] was, en niet de holding, waardoor in hoger beroep de verkeerde partij betrokken is. Subsidiair heeft de holding verzocht het beroep op doorbreking van het appelverbod te verwerpen.
2.3.
Bij “akte tot rectificatie”, ingekomen op 4 februari 2014, heeft [appellant] verzocht de vermelding van de holding als procespartij als kennelijke vergissing aan te merken en [B.V.] als procespartij te beschouwen omdat het voor de holding aanstonds duidelijk moet zijn geweest dat sprake is van een vergissing.
2.4.
Bij “antwoordakte” van de holding, ingekomen bij brief van 11 februari 2014, heeft de holding gesteld dat het betrekken van de verkeerde partij in hoger beroep niet kan worden hersteld. Bovendien is het beroepschrift gericht aan de holding, en de “akte tot rectificatie” gericht aan [B.V.] . De holding is echter een zelfstandige juridische entiteit. De holding wordt bovendien benadeeld doordat de holding wordt betrokken in het geschil tussen [appellant] en [B.V.] .
2.5.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 februari 2014. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellant] ;
- mr. Klijn, advocaat van [appellant] ;
-de heer [hoofd personeelszaken] , hoofd personeelszaken van de holding;
- mr. Steenhuis, advocaat van de holding.
De heer [hoofd personeelszaken] en mr. Steenhuis hebben expliciet verklaard niet te zijn verschenen namens [B.V.] .
2.6.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van:
- de beschikking waarvan beroep (productie bij het beroepschrift);
- het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg d.d. 11 september 2013, (productie bij het beroepschrift, alsook ingekomen bij brief van 16 december 2013);
- een indieningsformulier met producties d.d. 13 december 2013, ingediend namens [appellant] ;
- de door mr. Klijn ter zitting in hoger beroep overlegde pleitnota;
- de door mr. Steenhuis ter zitting in hoger beroep overgelegde pleitnota.
4 De beslissing
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn verzoek;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten, welke kosten tot op heden aan de zijde van [B.V.] worden begroot op € 704,- aan verschotten en op € 1.788,- aan salaris advocaat.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.R.M. de Moor, C.N.M. Antens en J.F.M. Pols en in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2013.