Aanslag IB/PVV 2009 en beschikking heffingsrente
Aan belanghebbende is met dagtekening 22 mei 2010 een voorlopige aanslag opgelegd.
Hierbij is het brutobedrag van de in 2009 ontvangen uitkering ten onrechte niet meegenomen in het verzamelinkomen en is aan belanghebbende een bedrag van € 1.189 aan loonheffing teruggegeven en een bedrag aan heffingsrente van € 28.
Op 27 september 2011 heeft tussen belanghebbende en de Inspecteur een hoorgesprek plaatsgevonden over de navorderingsaanslag IB/PVV 2008. In dat gesprek is gesproken over de openstaande bedragen aan belasting op dat moment. Belanghebbende heeft aan de Inspecteur gevraagd om nogmaals na te kijken of er inderdaad geen te betalen bedragen aan belasting openstonden. De Inspecteur heeft dit gedaan en op 28 september 2011 telefonisch tegenover belanghebbende verklaard dat er op dat moment géén te betalen bedragen aan belasting meer openstonden.
Bij de met dagtekening 25 juli 2012 vastgestelde definitieve aanslag 2009 is de ontvangen uitkering alsnog tot het verzamelinkomen gerekend, hetgeen heeft geresulteerd in een te betalen bedrag aan belasting van € 1.189 en een te betalen bedrag aan heffingsrente van € 94.
Het Hof komt tot de volgende oordelen:
Belanghebbende kan aan de uitlatingen van de Inspecteur niet het vertrouwen ontlenen dat die uitlatingen mede betrekking hebben op de onderhavige aanslag. Deze aanslag is immers eerst in 2012 opgelegd en daardoor redelijkerwijze niet op te vatten als een schuld die belanghebbende reeds op 28 september 2011 bij de belastingdienst had openstaan.
De Inspecteur was niet gehouden actief op zoek te gaan naar de hoogte van de verschuldigde belasting en hoefde evenmin een expliciet voorbehoud te maken of waarschuwing te geven dat de verstrekte informatie niet zag op nog op te leggen aanslagen.
Belanghebbende kon zich er van bewust zijn dat de voorlopige aanslag onjuist was, daar het belastbare inkomen uit werk en woning op nihil was vastgesteld terwijl hij in de aangifte een inkomen van € 9.537 heeft aangegeven. Ook al zou deze fout bij het opleggen van de voorlopige aanslag aan de Inspecteur kunnen worden toegerekend, dan nog kan belanghebbende geen vertrouwen ontlenen aan die voorlopige aanslag, noch kan gesteld worden dat sprake is van schending van het zorgvuldigheidsbeginsel door de Inspecteur.
Uitgaande van de omstandigheid dat, naar algemeen bekend is, het opleggen van voorlopige aanslagen een massaproces is, waarin een grondige beoordeling van de voorhanden gegevens in de regel niet aan de orde komt, heeft belanghebbende niet kunnen menen dat er sprake is geweest van een bewuste en weloverwogen standpuntbepaling van de Inspecteur.
Het Hof komt tot de conclusie dat er geen sprake is van schending van het vertrouwens- en of zorgvuldigheidsbeginsel door de Inspecteur. De aanslag is terecht en tot het juiste bedrag opgelegd. Dit geldt ook voor de beschikking heffingsrente.