op het bij exploot van dagvaarding van 27 augustus 2014 ingeleide hoger beroep van het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Tilburg van 23 juli 2014, gewezen tussen [appellant] als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde.
1 Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 3235637 CV EXPL 14-5688)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2 Het geding in hoger beroep
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep met grieven en producties;
- het tegen [geïntimeerde] verleende verstek.
Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.
3 De beoordeling
3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
[appellant] heeft in 2013 in opdracht en voor rekening van [geïntimeerde] een geconditioneerd transport uitgevoerd. Op grond hiervan heeft [appellant] [geïntimeerde] een factuur met factuurdatum 31-10-2013 en een totaalbedrag ad € 7.865,00 gestuurd. De betalingstermijn bedroeg volgens de factuur dertig dagen.
[geïntimeerde] heeft de factuur niet voldaan.
3.2.
In de onderhavige procedure vordert [appellant] [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van de hoofdsom ad € 7.865,00 vermeerderd met de rente tot en met 24 juni 2014 ad € 230,13 en de incassokosten ad € 1.179,75, derhalve een totaalbedrag van € 9.274,88 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a jo 120 lid 2 BW over de hoofdsom vanaf 25 juni 2014 tot aan de dag der algehele voldoening alsmede de proceskosten.
[geïntimeerde] is in eerste aanleg niet verschenen.
3.3.
In het vonnis waarvan beroep heeft de kantonrechter geoordeeld dat de vordering hem niet ongegrond of onrechtmatig voorkomt en heeft deze bij verstek toegewezen. De kantonrechter heeft tevens geoordeeld dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit BIK) van toepassing is en dat de gevorderde vergoeding niet voor toewijzing in aanmerking komt, nu niet is gesteld en/of gebleken dat een kosteloze aanmaning conform de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW heeft plaatsgevonden.
3.4.
Bij brief van 4 augustus 2014 heeft [appellant] de kantonrechter verzocht om het vonnis te corrigeren in die zin dat de vordering ter zake de buitengerechtelijke kosten zal worden toegewezen, omdat een aanmaning, zoals bedoeld in artikel 6:96 lid 6 BW, in het onderhavige niet is vereist omdat [geïntimeerde] een eigen onderneming uitbaat ten gevolge waarvan het Besluit niet van toepassing is.
De kantonrechter heeft bij brief van 5 augustus 2014 aangegeven dat hij het verzoek opvat als een beroep op artikel 31 Rv. Hij heeft tevens aangegeven dat hij geen aanleiding ziet om het gevraagde herstel van het vonnis toe te wijzen, omdat het vonnis naar het oordeel van de kantonrechter geen kennelijke fout bevat.
3.5.
Hierop heeft [appellant] hoger beroep ingesteld. Het hoger beroep ziet alleen op de afgewezen buitengerechtelijke incassokosten. [appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis met betrekking tot de afgewezen incassokosten en tot het alsnog toewijzen van deze kosten.
Hij voert hiertoe aan dat [geïntimeerde] geen consument is, zodat voor hem de “veertien dagen brief” niet geschreven behoeft te worden. Vervolgens stelt hij dat hij diverse incassowerkzaamheden heeft verricht.
3.6.
Nu [geïntimeerde] in hoger beroep niet is verschenen gaat het hof uit van de juistheid van de stelling van [appellant] dat [geïntimeerde] geen consument is. Dit heeft tot gevolg, anders dan de kantonrechter heeft geoordeeld, dat het “veertien dagen brief-vereiste” niet op [geïntimeerde] van toepassing is. Het hof overweegt dat, nu [geïntimeerde] geen consument is, partijen bij overeenkomst van het Besluit BIK zouden kunnen afwijken. De vraag of incassokosten verschuldigd zijn zal worden beoordeeld aan de hand van de richtlijnen van het rapport ‘BGK-integraal 2013’. In dat kader is gebleken van voldoende werkzaamheden om een vergoeding te rechtvaardigen. Het hof ziet echter aanleiding om de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten overeenkomstig genoemde richtlijnen te matigen tot het tarief van het Besluit BIK. Daarom is slechts toewijsbaar een bedrag van € 768,25. Voor toekenning van een hoger bedrag bestaat geen grond, nu [appellant] onvoldoende feiten heeft gesteld die een hogere vergoeding rechtvaardigen.
3.7.
Het hof zal het bestreden vonnis gedeeltelijk vernietigen en [geïntimeerde] veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep.
4 De uitspraak
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover deze betrekking heeft op de afwijzing van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten;
in zoverre opnieuw rechtdoende;
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling van een bedrag van € 768,25 ter zake buitengerechtelijke incassokosten;
bekrachtigt het bestreden vonnis voor het overige;
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van [appellant] worden begroot op € 784,17 aan verschotten en op € 632,00 aan salaris advocaat.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.G.W.M. Stienissen, Y.L.L.A.M. Delfos-Roy en J.P. de Haan en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 2 december 2014.
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: