Het hof is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen waarop ZLM zich beroept (zie onder meer r.o. 4.2.4 t/m 4.2.9) niet de conclusie kan worden getrokken dat de litigieuze inhaalmanoeuvre gevaarzettend c.q. onrechtmatig is geweest.
Uit de verklaringen van [bestuurster 2. van een personenauto] volgt wel dat zij de inhaalmanoeuvre nogal gewaagd vond, maar daaruit blijkt niet zij door die inhaalmanoeuvre in de problemen werd gebracht of dat zij daardoor genoodzaakt werd te remmen of anderszins haar verkeersgedrag aan te passen. Integendeel. Zij verklaart namelijk dat toen de derde na het inhalen weer naar rechts invoegde hij dat niet scherp deed en zij ook niet hoefde te remmen.
Ook uit de verklaringen van [bestuurster 1. van een personenauto] kan naar het oordeel van het hof niet worden afgeleid dat zij door de inhaalmanoeuvre zodanig heeft gehandeld dat [verzekeringnemer van ZLM] daardoor in problemen kan zijn gebracht. [bestuurster 1. van een personenauto] verklaart dat zij 60 km reed omdat zij dacht dat dat ter plaatse de toegestane snelheid was, maar het hof is met de rechtbank van oordeel dat niet is komen vast te staan dat [bestuurster 1. van een personenauto] heeft geremd. Het is mogelijk dat zij iets vaart heeft geminderd, waarvan zowel door de politie als in het rapport van Ongevallen Analyse Nederland is uitgegaan, maar daar staat tegenover dat zij als getuige op 10 november 2010 heeft verklaard, dat zij zich niet kan herinneren dat zij dat zelf bewust heeft gedaan en dat uit niets blijkt dat zij heeft geremd of vaart heeft verminderd.
Daarnaast geeft het schadebeeld evenmin aanleiding voor de gevolgtrekking dat [verzekeringnemer van ZLM] door de inhaalmanoeuvre van de onbekende in de problemen is gebracht. Er zijn ter plaatse geen rem- of blokkeersporen van de Toyota van [verzekeringnemer van ZLM] aangetroffen, terwijl als [verzekeringnemer van ZLM] opeens op zijn weghelft zou zijn geconfronteerd met de inhalende onbekende derde verwacht had mogen worden dat [verzekeringnemer van ZLM] in dat geval stevig zou hebben moeten remmen. Opvallend is voorts dat [verzekeringnemer van ZLM] met de rechter voorkant van zijn auto tegen de linker achterzijde van de auto van [bestuurster 1. van een personenauto] is gebotst. Dit wijst er veeleer op dat hij de auto van [bestuurster 1. van een personenauto] wilde ontwijken en niet de auto van de onbekende derde. In dat geval zou voor de hand liggend zijn geweest dat [verzekeringnemer van ZLM] naar rechts zou zijn uitgeweken.
Ook het rapport van Ongevallen Analyse Nederland leidt niet tot een ander oordeel. Dit rapport gaat er op grond van de bij de politie afgelegde verklaring van [bestuurster 1. van een personenauto] vanuit dat zij heeft geremd, althans vaart heeft verminderd. Zoals hiervoor is overwogen, kan daar evenwel niet van worden uitgegaan.
Het hof sluit zich dan ook aan bij de bewijswaardering van de rechtbank en neemt deze over.
Dit betekent dat grief I faalt.