3.1.
De feiten
[appellant] heeft enkele grieven gericht tegen de door de rechtbank vastgestelde feiten, welke feiten hieronder - aangevuld door het hof - zijn weergegeven. De grieven 1 en 2 worden bij de feiten, waarop deze grieven betrekking hebben, behandeld. Grief 3 wordt behandeld in r.o. 3.9.
- [appellant] en [geïntimeerde] waren vanaf 1998/99 buren van elkaar.
- Ongeveer 10 jaren later is de verstandhouding tussen hen verslechterd. Eén van de redenen was dat [appellant] meende dat [geïntimeerde] op diens perceel illegaal een autoherstelbedrijf exploiteerde. [appellant] heeft daartegen ook stappen ondernomen. Dit leidde tot een conflictueuze situatie tussen partijen die minimaal anderhalf jaar duurde.
De tegen de vaststelling van dit feit gerichte grief 1 faalt. Dat [appellant] meende dat [geïntimeerde] illegaal een autoherstelbedrijf exploiteerde sluit geenszins uit dat dat feitelijk zo was.
- Op 25 januari 2010 is het conflict geëscaleerd. [appellant] heeft die dag [geïntimeerde] met de auto gevolgd. Nadat [geïntimeerde] dit gezien had, heeft hij de rollen omgekeerd en is hij [appellant] achterna gereden. Op een parkeerplaats zijn beiden gestopt en uit de auto gestapt. Vervolgens heeft [geïntimeerde] [appellant] zwaar mishandeld door hem te slaan en te schoppen.
- [appellant] is naar het St. Elisabeth ziekenhuis in Tilburg vervoerd alwaar werd geconstateerd dat hij 3 breuken in de oogkas van zijn rechteroog en een verbrijzeld jukbeen had opgelopen. Aan dit jukbeen is [appellant] een dag later, op 26 januari 2010, geopereerd door de kaakchirurg en weer een dag later, op 27 januari 2010, ontslagen uit het ziekenhuis.
- [geïntimeerde] is op de dag van de mishandeling in verzekering gesteld waarna de rechter-commissaris op 28 januari 2010 zijn voorlopige hechtenis heeft geschorst, onder de voorwaarde dat hij niet in zijn eigen woning of in die van [appellant] mocht komen en hij geen contact met [appellant] of diens echtgenote mocht hebben.
- In februari 2010 heeft [appellant] een makelaar ingeschakeld met de opdracht om te bemiddelen bij de verkoop van zijn woning.
- Op 16 november 2010 heeft [appellant] zijn woning verkocht.
- De politierechter heeft [geïntimeerde] op 14 december 2010 veroordeeld voor het plegen van zware mishandeling tot een werkstraf van 160 uren (met aftrek van het voorarrest) en een gevangenisstraf van 2 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar. Voorts heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij, [appellant], gedeeltelijk namelijk voor een bedrag van € 1.404,-- waarvan € 904,-- ter zake materiële schade en € 500,-- ter zake immateriële schade, toegewezen. Voor het overige deel van de vordering heeft de politierechter [appellant] niet ontvankelijk verklaard en verwezen naar de burgerlijke rechter. Dit vonnis is in kracht van gewijsde gegaan.
- [geïntimeerde] heeft het toegewezen bedrag aan schadevergoeding aan [appellant] betaald.
- [appellant] is in februari 2011 verhuisd naar een andere door hem aangekochte woning in [woonplaats 1].
- Op 1 april 2011 is [appellant] geopereerd aan beide ogen in verband met klachten over dubbelzien, dat daarna was verholpen. Hij is van 1 april tot 21 juni 2011 volledig arbeidsongeschikt geweest.
- [appellant] is van beroep modelmaker en stoffeerder van meubels en was sinds 1 juni 2002 werkzaam bij [werkgever] (hierna: [werkgever]), laatstelijk tegen een bruto salaris van € 3.461,38 per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag. [appellant] heeft zich de dag na de mishandeling ziek gemeld. Met ingang van eind april/begin mei 2010 werkte [appellant] 2 dagen per week. (Voor zover in het vonnis waarvan beroep wordt uitgegaan van 3 mei 2011, is dat vonnis onjuist. Uit de producties 15 en 16 bij inleidende dagvaarding en de toelichting van [appellant] op grief 8 blijkt dat het gaat om 2010.) Vanaf 1 juli 2010 werkte [appellant] 3 dagen per week en vanaf 19 juli 2010 (effectief) 4 uur per dag in het eigen werk, met een onderbreking wegens de oogoperatie, zie hiervoor.
In grief 2 stelt [appellant] tot het einde van zijn dienstverband met [werkgever] 100% arbeidsongeschikt te zijn geweest en op therapeutische basis te hebben gewerkt. Hiervoor is naar het oordeel van het hof evenwel in de overgelegde producties geen enkele aanwijzing te vinden. In productie 16 bij inleidende dagvaarding wordt ook melding gemaakt van het feit dat [appellant] voor 4 uur per dag aan het werk is in eigen werk. Grief 2 faalt.
- Het dienstverband van [appellant], de enige werknemer van [werkgever], is, nadat het eerdere verzoek van [werkgever] om een ontslagvergunning wegens bedrijfseconomische redenen schriftelijk was ingetrokken, met wederzijds goedvinden geëindigd op 1 augustus 2011. Per die datum is aan [appellant] een 100% ziektewetuitkering (70% van het dagloon) toegekend.
- In de Kritische Functionele Mogelijkheden Lijst van 21 november 2011 staat onder de conclusie onder meer vermeld: “De klant beschikt over benutbare mogelijkheden. De klant heeft beperkingen tov. normaal functioneren (zie rubrieken).” De beperkingen betreffen blijkens de rubrieken het persoonlijk functioneren ten aanzien van het vasthouden van de aandacht en het verdelen van de aandacht. Verder is het sociaal functioneren beperkt voor wat betreft het omgaan met conflicten en het samenwerken. Leidinggevende taken zijn niet mogelijk. In de overige (sub)rubrieken is het functioneren van [appellant] als normaal en zonder beperkingen beoordeeld.
- Het Arbeidsdeskundig Onderzoek ten behoeve van de WIA-aanvraag van 23 november 2011 vermeldt als arbeidsongeschiktheidspercentage 0,00%. [appellant] werd geschikt geacht voor de maatgevende arbeid (eigen werk) en de verdiencapaciteit van [appellant] is volgens het rapport niet verminderd. Voormelde functionele mogelijkhedenlijst is daarbij in acht genomen. Onder punt 8 Beoordeling arbeidsmogelijkheden van het Arbeidsdeskundig Onderzoek staat vermeld: “Maatgevende arbeid De heer [appellant] is geschikt voor de maatgevende arbeid. Zijn belastbaarheid ten opzichte van de belasting in de functie wordt niet overschreden. De werkzaamheden zijn grotendeels praktisch, productiematig en soms ook routinematig van aard. Voor de uitvoering van de taken wordt geen langdurige bovenmatige concentratie of intensief denkwerk vereist. De taken worden achtereenvolgens verricht, geen storingen of onderbrekingen tijdens het werk, geen sprake van aandachtverdeling. Het werk wordt gelijkmatig aangeboden, werken met deadlines of productiepieken komt niet structureel voor. Contacten verlopen via de fax of telefoon. Hierdoor geen conflicthantering in persoonlijke contacten. De heer [appellant] is het grootste deel van de werkweek solistisch aan het werk. Samenwerken en leidinggeven vormen geen structureel onderdeel van het werk. De werkzaamheden worden in dagdienst verricht, geen nachtwerk.” Op 28 november 2011 heeft het UWV aan [appellant] medegedeeld dat hij per 24 januari 2012 geen recht heeft op een WIA-uitkering. Het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar is - na heroverweging door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep - ongegrond verklaard bij beslissing van 2 mei 2012. [appellant] heeft daartegen geen beroep ingesteld.
- Aan [appellant] is met ingang van 24 januari 2012 een WW-uitkering toegekend.
- [appellant] is per 1 juni 2012 een dienstverband voor bepaalde tijd tot en met 30 november 2012 aangegaan met De Zilveren Naald Stikkerij & Stoffeerderij als oproepmedewerker voor ten minste vier uur per week. Dat dienstverband is verlengd. Feitelijk werkt(e) [appellant] ongeveer 15 uur per week. Hij verricht werkzaamheden zoals meubelen slopen en gereedmaken voor herstofferen, stofferen van meubelen en plakken van meubelen.
- CZ, de ziektekostenverzekeraar van [appellant], heeft de ten behoeve van [appellant] vergoede ziektekosten van [geïntimeerde] teruggevorderd. [geïntimeerde] heeft met CZ een betalingsregeling getroffen.
- Het UWV heeft de aan [appellant] gedane uitkeringen eveneens van [geïntimeerde] teruggevorderd. Het betreft hier een bedrag van ruim € 14.500,--.
3.2.
Het geschil in eerste aanleg
[appellant] heeft bij inleidende dagvaarding van 10 april 2012 bij wege van provisionele eis een voorschot van € 75.000,-- op de schadevergoeding gevorderd. In de hoofdzaak heeft [appellant] een verklaring voor recht gevorderd dat [geïntimeerde] jegens hem aansprakelijk is voor de door hem geleden en nog te lijden schade ten gevolge van de mishandeling gepleegd op 25 januari 2010.
Verder heeft [appellant] in de hoofdzaak een schadevergoeding gevorderd van € 211.691,16, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 28 maart 2012.
Bij provisioneel vonnis van 11 juli 2012 heeft de rechtbank [geïntimeerde] voor de duur van het geding veroordeeld tot betaling van een voorschot ter grootte van € 39.000,--. [geïntimeerde] heeft dit bedrag inclusief de proceskosten aan [appellant] voldaan op 20 augustus 2012.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de door [geïntimeerde] aan [appellant] te betalen schadevergoeding vastgesteld op € 11.754,66, waarop in mindering komt hetgeen [geïntimeerde] uit hoofde van het vonnis van de politierechter aan materiële schade heeft betaald, te weten
€ 904,--, zodat resteert te betalen € 10.850,66, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 maart 2012 tot de datum van de betaling die op grond van het provisionele vonnis van
11 juli 2012 heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft overwogen dat het provisionele vonnis zijn werking heeft verloren met het vonnis (waarvan beroep) en dat de op grond van het provisionele vonnis gedane betaling ertoe leidt dat de vordering in de hoofdzaak moet worden afgewezen en dat [appellant] een nog nader vast te stellen bedrag moet terugbetalen, rekening houdend met de gevorderde rente.
Bij vonnis in kort geding van 5 maart 2013 is [appellant] veroordeeld om aan [geïntimeerde] terug te betalen € 26.650,32 (€ 39.000,-- -/- (€ 10.850,66 + € 158,02 rente + € 1.341,-- proceskosten = € 12.349,68), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 januari 2013.
3.7.
Kosten begeleiding door partner, gevorderd € 240,-- (€ 420,-- minus € 180,-- in eerste aanleg toegewezen) (grief 6)
[appellant] stelt dat hij tot 12 maart 2010 niet zelf heeft kunnen autorijden in verband met angsten in combinatie met dubbelzien. De partner van [appellant] heeft hem in die periode op 26 en 27 januari 2010, 1, 2 en 9 februari 2010 en 10 maart 2010) begeleid (prod. 27 inl. dagv.) en daarvoor vrij moeten nemen. Naast de kilometervergoeding vordert [appellant] de kosten van begeleiding en vordert daarvoor als verplaatste schade 28 uur à € 15,-- per uur, dus in totaal € 420,--.
De rechtbank heeft de vordering met betrekking tot 26 en 27 januari 2010 toegewezen (12 uur à € 15,-- = € 180,--) en voor het overige afgewezen bij gebreke van onderbouwing. Uit productie 26 bij inleidende dagvaarding blijkt volgens de rechtbank dat [appellant] vele dagen reiskosten heeft gemaakt waarvoor het vrij nemen door de partner of het nemen van een taxi kennelijk niet noodzakelijk was.
[appellant] stelt in de toelichting op grief 6 dat hij op de door de rechtbank bedoelde dagen begeleid is door een vriend, die daarvoor geen andere kosten dan de reiskosten in rekening heeft gebracht.
[geïntimeerde] betoogt dat de noodzaak van de begeleiding nog steeds niet is aangetoond en evenmin dat [appellant] niet in staat was om auto te rijden.
Het hof oordeelt als volgt. Niet in geschil is dat de gevorderde kosten als de onderhavige in beginsel kunnen worden toegewezen ingevolge artikel 6:107 BW. Het hof acht gelet op de aard van het letsel van [appellant] – drie breuken in de oogkas van het rechter oog en een verbrijzeld jukbeen – het alleszins aannemelijk dat hij op voornoemde data kort na de mishandeling niet zelf auto kon rijden. Om die reden is het redelijk dat hij zich bij de in het overzicht genoemde bezoeken liet begeleiden door zijn echtgenote.
De gevorderde kosten acht het hof eveneens redelijk en zijn daarom toewijsbaar. Grief 6 slaagt.
3.8.
Kosten verhuizing (grief 7), gevorderd:
- kosten bemiddeling verkoop € 5.243,02;
- advertentiekosten € 240,--;
- taxatierapport [straatnaam] € 225,--;
- kosten aankoop [straatnaam] € 1.250,--;
- overdrachtsbelasting 6% € 28.950,--;
- hypotheekadvies € 2.750,--;
- notariskosten en kosten registratie € 812,40;
- kosten inzake hypotheek € 667,40;
- BTW € 117,81;
- afsluitprovisie € 1.325,00,
totaal € 41.580,63 minus € 931,14 wegens fiscale aftrekbaarheid van de taxatiekosten, de kosten inzake hypotheek en de afsluitprovisie (42% van € 2.217,--), resteert € 40.649,49. [appellant] heeft zijn vordering in hoger beroep tot laatstgenoemd bedrag verminderd.
[appellant] stelt dat hij vanwege angsten na de mishandeling niet langer naast [geïntimeerde] kon blijven wonen. De gedwongen verhuizing heeft de bovenstaande kosten mee gebracht.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het vereiste causaal verband tussen de mishandeling en de verhuizing onvoldoende nader is onderbouwd, in de eerste plaats omdat [appellant] al twee jaar voorafgaande aan de mishandeling van plan was om zijn huis te verkopen in verband met het langlopende conflict met [geïntimeerde] en in de tweede plaats omdat onvoldoende onderbouwd is waarom de gevorderde posten schade zijn in de zin van artikel 6:95 BW.
[appellant] stelt in de toelichting op de grief dat juist is dat vóór de mishandeling al duidelijk was dat hij niet langer naast [geïntimeerde] wilde wonen. Daarmee bedoelde [appellant] echter naar zijn zeggen dat hij wilde dat [geïntimeerde] zou vertrekken. [appellant] wilde in zijn geboortedorp en in zijn opgeknapte huis blijven wonen. Vanaf de mishandeling was het voor [appellant] niet langer mogelijk om nog in zijn huis te blijven wonen vanwege zijn grote angsten. De verhuizing houdt direct verband met de mishandeling. Er is sprake van vermogensschade als bedoeld in artikel 6:95 BW, aldus [appellant].
Het hof is van oordeel dat gezien de zware mishandeling door [geïntimeerde] en de gevolgen van de mishandeling voor [appellant], redelijkerwijs niet van hem kon worden gevergd dat hij naast [geïntimeerde] bleef wonen en dus dat hij zijn huis te koop zette en een ander huis kocht. Dat [geïntimeerde] tot 14 december 2010 niet in zijn eigen huis heeft gewoond kan daaraan niet afdoen. Evenmin kan daaraan afdoen dat [geïntimeerde] zelf wilde verhuizen, aangezien hij daarvan heeft afgezien toen [appellant] zijn woning te koop had gezet. Uit de bij de politie afgelegde verklaring door [appellant] als aangever (prod. 4 cva in het incident), waarop [geïntimeerde] een beroep doet, blijkt wél dat [appellant] vóór de mishandeling van [geïntimeerde] af wilde als buurman, hij hoopte dat [geïntimeerde] zou vertrekken, maar niet dat [appellant] na een eerdere mislukte poging nog steeds bereid was zelf te verhuizen. De stelling van [geïntimeerde] dat [appellant] reeds twee jaar voor de mishandeling een bod heeft gedaan op een woning in [woonplaats 1] is in het geheel niet onderbouwd. Naar het oordeel van het hof is er gelet op het voorgaande sprake van causaal verband tussen de mishandeling en de verhuizing.
Dat betekent dat de kosten van de verhuizing voor zover het betreft bemiddeling verkoop, advertentiekosten, taxatiekosten, notariskosten en btw toewijsbaar zijn, te weten totaal
€ 7.888,23. De noodzaak voor de aanschaf van een veel duurdere woning (€ 482.500,--, zie prod. 29 inl. dagv.) heeft [appellant] onvoldoende onderbouwd. Zonder nadere toelichting valt niet in te zien dat niet een woning voor een prijs vergelijkbaar met de verkoopprijs van de woning in [woonplaats 2] (€ 252.000,--), waaraan niets of niet veel opgeknapt behoefde te worden, had kunnen worden gekocht. Om die reden acht het hof de kosten van de overdrachtsbelasting slechts toewijsbaar over laatstgenoemd bedrag, te weten € 15.120,--. De kosten voor het afsluiten van een hypotheek van € 265.000,-- wijst het hof af. Niet gesteld of gebleken is dat [appellant], indien hij een woning had gekocht van om en nabij de
€ 252.000,--, een (extra) hypotheeklening had moeten afsluiten.
Als vermogensschade is met betrekking tot de verhuiskosten op de voet van artikel 6:95 jo. artikel 96 lid 1 BW een bedrag van € 23.008,23 toewijsbaar. Grief 7 slaagt in zoverre.
3.13.
Immateriële schade, gevorderd € 25.000,-- (grief 10)
[appellant] stelt onder meer dat hij voor de mishandeling een man was die alles kon en dat hij nu een wrak is en genoodzaakt is zijn leven lang medicatie, die hem mat en lusteloos maakt en bijwerkingen heeft, te gebruiken om zijn voortdurende hoofdpijnen te onderdrukken. Verder heeft hij een PTSS, waarvoor hij verder behandeld zal moeten worden. Het door de rechtbank toegekende bedrag van € 6.000,-- acht [appellant] niet in verhouding met het leed dat [geïntimeerde] heeft veroorzaakt. Hij verwijst naar de nummer 218 tot en met 234 van de Smartengeldgids 2012. Voor het overige door [appellant] gestelde verwijst het hof naar r.o. 3.9.1.
[geïntimeerde] betwist dat sprake is van hoofdpijnen en psychisch letsel die het gevolg zijn van de mishandeling. De nummers uit de Smartengeldgids waarnaar [appellant] verwijst zijn niet van toepassing aangezien geen sprake is van een ongeval en aangezien de daarin vermelde letsels ernstiger zijn. [geïntimeerde] verwijst naar twee andere gevallen van mishandeling waarin minder smartengeld is toegekend. Voor het overige door [geïntimeerde] gestelde verwijst het hof eveneens naar r.o. 3.9.1.
Het hof oordeelt als volgt. Artikel 6:106 lid 1 en sub b BW bepaalt dat de benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding voor het niet in vermogensschade bestaand nadeel indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Bij de begroting van de schadevergoeding moet rekening gehouden worden met alle omstandigheden, waaronder in het bijzonder de aard en de ernst van het letsel en de gevolgen daarvan voor de benadeelde.
In dat kader overweegt het hof dat de toedracht van de zware mishandeling door [geïntimeerde] en het daardoor door [appellant] opgelopen letsel (breuken, ziekenhuisopnamen en operaties, dubbelzien) niet in geschil zijn, zie ook onder de vaststaande feiten, r.o. 3.1. Anders dan [geïntimeerde] stelt, staat voldoende vast dat de huidige klachten van [appellant], gedeeltelijke gevoelloosheid in het gelaat, hoofdpijnen en PTSS, in ieder geval deels, al dan niet door medicatiegebruik, verband houden met de mishandeling. Of dit letsel blijvend is, kan het hof niet beoordelen.
Het hof acht een bedrag van € 8.000,--, minus de reeds door de strafrechter toegekende
€ 500,--, dus € 2.000,-- meer dan de rechtbank heeft toegewezen, redelijk. Het hof heeft daarbij gelet op alle (onder de vaststaande feiten en hiervoor vermelde) omstandigheden en met name op het feit dat [appellant] een periode arbeidsongeschikt is geweest en zijn in zijn geboortedorp gelegen huis, dat hij helemaal naar zijn zin had verbouwd, heeft moeten verkopen. Verder heeft het hof acht geslagen op de in de Smartengeldgids vermelde, enigszins vergelijkbare, gevallen van smartengeld na mishandeling.
Grief 10 slaagt in zoverre.
3.15.
Slotsom
De bewijsaanbiedingen van [appellant] en [geïntimeerde], voor zover niet hiervoor reeds behandeld, worden verworpen. Deze zijn te algemeen.
Toegewezen door de rechtbank: Toegewezen door het hof:
Kleding nihil € 50,--
Ziekenhuisopname nihil € 104,--
Vervoer en parkeerkosten € 762,50 n.v.t.
Meer kosten vervoer n.v.t. € 381,36 Verplaatste schade (partner) € 180,-- € 240,--
Kosten verhuizing nihil € 23.008,23
Extra reiskosten woon-werk nihil € 311,52
Medische kosten € 929,56 n.v.t.
Meer ziektekosten n.v.t. nihil
Verlies arbeidsvermogen nihil idem rechtbank
Kosten vaststelling schade € 5.011,40 n.v.t.
Toegewezen strafzaak -/- € 904,--
Smartengeld € 6.000,-- € 2.000,-- meer dan rb
Toegewezen strafzaak -/- € 500,-- -/- € 500,--
Het hof wijst alsnog toe, naast hetgeen reeds door de rechtbank is toegewezen, een totaalbedrag van € 26.095,11, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 maart 2012. Gelet op het kortgedingvonnis van 5 maart 2013 dient dit bedrag feitelijk alsnog door [geïntimeerde] te worden voldaan.
[geïntimeerde] blijft de in eerste aanleg overwegend in het ongelijk gestelde partij.
Gelet op het feit dat partijen in hoger beroep over en weer in het ongelijk zijn gesteld zal het hof de proceskosten van het hoger beroep tussen partijen compenseren.