3.1.
De feiten
In hoger beroep wordt van de volgende feiten uitgegaan.
a. [appellant] is op 1 mei 2007 in dienst getreden bij Paraat in de functie van electramonteur.
b. In de op 3 april 2007 tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst is het volgende non-concurrentie- en relatiebeding, met boetebeding, opgenomen:
“Artikel 10 Non-concurrentiebeding
1. Het is de werknemer, zonder voorafgaande uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van de werkgever, verboden binnen een tijdvak van 1 jaar na beëindiging der dienstbetrekking binnen een kring met [het adres] te [vestigingsplaats] als middelpunt en met een straal van 25 km, in enigerlei vorm een zaak, gelijk, gelijksoortig of aanverwant aan die van werkgever en/of met haar gelieerde ondernemingen te vestigen, te drijven, mede te drijven, of te doen drijven, hetzij direct, hetzij indirect, alsook financieel in welke vorm dan ook bij een dergelijke zaak belang te hebben, direct of indirect, of daarin of daarvoor op enigerlei wijze werkzaam te zijn, hetzij tegen vergoeding, hetzij om niet, of daarin enig aandeel van welke aard ook te hebben.
2. Voorts is het de werknemer verboden om gedurende een periode van 2 jaar na beëindiging van het dienstverband, in dienst te treden bij, direct of indirect in welke vorm dan ook telefonisch of schriftelijk contact te onderhouden, bezoeken af te leggen, onderhandelingen te voeren, zaken te doen etc., met oude en/of bestaande relaties van werkgever en/of met haar gelieerde ondernemingen.
3. Onder “oude en bestaande relaties” worden in elk geval verstaan al die relaties waarmee de werkgever in de loop van 2 jaar voorafgaande aan het einde van het dienstverband zakelijke overeenkomsten heeft gesloten en/of onderhandelingen heeft gevoerd. Voorts vallen onder dit begrip alle relaties aan wie in de loop van 2 jaar voorafgaande aan het einde van het dienstverband offertes zijn uitgebracht en/of relatiegeschenken zijn verstuurd, alsmede alle (ex-)werknemers van werkgever en/of met haar gelieerde ondernemingen.
4. Bij overtreding van het in de voorgaande leden bepaalde is de in artikel 13 neergelegde boeteclausule van toepassing.
Artikel 13 Boete
Door de enkele overtreding en/of niet nakoming van het in de artikelen 9 tot en met 12 bepaalde is de werknemer van rechtswege in gebreke en verbeurt hij aan werkgever een dadelijk en ineens zonder sommatie of ingebrekestelling opeisbare boete van € 10.000,-- per overtreding, alsmede een bedrag van € 1.000,-- voor elke dag dat de overtreding voortduurt, zijnde deze bedragen de alsdan door de werkgever geleden en te lijden schade, welke schade door de werknemer wordt erkend en door de werkgever niet behoeft te worden aangetoond, onverminderd zijn gehoudenheid tot betaling aan werkgever van een volledige schadevergoeding te dezer zake, indien deze meer dan vermeld boetebeding moge belopen.”
c. [appellant] heeft samen met na te noemen [oud collega Paraat] (hierna: [oud collega Paraat]) ontslag genomen bij Paraat en is op 31 mei 2014 uit dienst getreden. [oud collega Paraat] is een eigen onderneming gestart, Perfect Brandpreventie, en [appellant] is op 1 juli 2014 bij [oud collega Paraat] in dienst getreden.
d. Bij vonnis in kort geding van 29 oktober 2014 van de kantonrechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, is de vordering in conventie van [appellant] en [oud collega Paraat] resp. [appellant] tot - kort gezegd - (gedeeltelijke) schorsing dan wel beperking van het concurrentiebeding resp. het relatiebeding van [appellant], totdat in een bodemprocedure zal zijn beslist, afgewezen. De kantonrechter heeft daartoe - kort gezegd - overwogen, dat gesteld kan worden dat [appellant] en [oud collega Paraat] Paraat rechtstreeks beconcurreren, dat de bedingen het [appellant] en [oud collega Paraat] niet onmogelijk maken om buiten de straal van 25 km een eigen onderneming op te starten of anderszins emplooi te vinden, dat onvoldoende is onderbouwd dat de bedingen opnieuw overeengekomen hadden moeten worden omdat hun functies zijn gewijzigd en dat een belangenafweging in het voordeel van Paraat uitvalt.
De vorderingen van Paraat in reconventie om - kort gezegd en voor zover thans van belang - [appellant] en [oud collega Paraat] te veroordelen zich te onthouden van het overtreden van het concurrentiebeding voor zowel de bedrijfsvestiging in [vestigingsplaats] als in [vestigingsplaats] op straffe van verbeurte van een dwangsom en om [appellant] te verbieden relaties te benaderen op straffe van verbeurte van een dwangsom, heeft de kantonrechter eveneens afgewezen. Voor wat betreft het non-concurrentiebeding oordeelde de kantonrechter - kort gezegd - dat de vordering van Paraat het overeengekomen non-concurrentiebeding te buiten ging en voor wat betreft het relatiebeding van [appellant] oordeelde de kantonrechter dat Paraat geen belang had bij haar vordering, omdat [appellant] gehouden blijft aan het relatiebeding, zoals opgenomen in de arbeidsovereenkomst.
3.2.
Het geschil in eerste aanleg
In eerste aanleg is ook [oud collega Paraat] door Paraat in rechte betrokken. [oud collega Paraat] is geen partij in dit hoger beroep en wordt in het navolgende buiten beschouwing gelaten.
Paraat heeft in eerste aanleg - kort gezegd - gevorderd dat [appellant] wordt veroordeeld tot betaling van een dwangsom van € 10.000,-- per overtreding van het non-concurrentiebeding resp. het relatiebeding en van € 1.000,-- voor iedere dag dat die overtreding voortduurt, vanaf de datum van betekening van het vonnis tot 1 juni 2015 voor wat betreft het concurrentiebeding en tot 1 juni 2016 voor wat betreft het relatiebeding.
De kantonrechter heeft - samengevat - geoordeeld:
- dat de vordering van Paraat zo begrepen moet worden dat ook nakoming van het non-concurrentiebeding en het relatiebeding is gevorderd;
- dat het spoedeisend belang voldoende voortvloeit uit de stellingen van Paraat en de aard van de gevorderde voorzieningen, dat van een ingrijpende wijziging van de arbeidsverhouding geen sprake is en dat de functie niet zodanig is gewijzigd dat het overeengekomen non-concurrentiebeding zwaarder is gaan drukken;
- dat voor de vraag of sprake is van schending van het non-concurrentiebeding nader onderzoek nodig is, waarvoor een kort geding zich niet leent;
- dat overtreding van het relatiebeding door [appellant] vast staat wegens het feit dat hij in dienst is getreden bij Perfect Brandpreventie en dat Paraat belang heeft bij haar vordering ter zake, waarbij relevant is dat het boetebeding in de arbeidsovereenkomst en het eerdere kort geding niet hebben geleid tot het voorkomen of beëindigen van de met het relatiebeding strijdige situatie.
De kantonrechter heeft [appellant] veroordeeld tot nakoming van het relatiebeding op straffe van een dwangsom van € 250,-- per overtreding van dat beding en eveneens € 250,-- voor iedere dag dat die overtreding voortduurt vanaf veertien dagen na betekening van het vonnis tot uiterlijk 1 juli [het hof leest verbeterd ‘juni’ gezien de vordering van Paraat, zie r.o. 3.8.] 2016 met een maximum van € 50.000,--. De vordering van Paraat met betrekking tot het non-concurrentiebeding werd afgewezen.
3.3.
De vorderingen in hoger beroep
[appellant] heeft in principaal appel geconcludeerd tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van Paraat en tot terugbetaling van hetgeen [appellant] aan Paraat heeft voldaan ter uitvoering van het vonnis waarvan beroep.
Paraat heeft in incidenteel appel haar eis gewijzigd en gevorderd [appellant] te veroordelen tot - kort gezegd -:
- nakoming van het non-concurrentie- en relatiebeding;
- betaling van € 250,-- per overtreding van het non-concurrentiebeding resp. het relatiebeding en € 250,-- voor iedere dag dat die overtreding voortduurt tot uiterlijk 1 juni 2015 (einddatum non-concurrentiebeding) resp. 1 juni 2016 (einddatum relatiebeding).
[appellant] heeft zich niet tegen de wijziging (vermeerdering) van eis verzet. Het hof zal van de gewijzigde vordering, die het hof niet in strijd met de goede procesorde acht, uitgaan.