Het hof is van oordeel dat Markestate en [appellante 2] erin zijn geslaagd feiten en omstandigheden te bewijzen die de conclusie rechtvaardigen dat partijen uitdrukkelijk de bedoeling hadden Markestate en [appellante 2] het recht te geven de huurovereenkomst te beëindigen in het geval zij een achterstand lieten ontstaan in de betaling van de huur.
In de eerste plaats is er de tekst van de nadere overeenkomst, waarin onder meer het volgende is bepaald:
“(…) Wanneer huurder in de toekomst op enig moment nalatig is in het nakomen van zijn verplichtingen en/of zijn huurbetaling alsdan zal de lopende huurovereenkomst met onmiddellijke ingang zijn beëindigd.”
Uit de bewoordingen van de nadere overeenkomst is geen voorbehoud aan de ene of andere partij op te maken in die zin, dat de slechts de verhuurder er een beroep op zou kunnen doen in geval van niet nakomen door de huurder.
In de tweede plaats heeft [toenmalig penningmeester van Vincentius] op 8 oktober 2014 verklaard dat partijen een nadere afspraak hebben gemaakt met de intentie een procedure te voorkomen en dat wanneer er weer een situatie zou ontstaan van huurschuld het beide partijen vrijstond om de huurovereenkomst dadelijk te beëindigen en elk van beide partijen op dat moment vrij man was. Deze mondelinge verklaring komt in essentie overeen met de verklaring van [toenmalig penningmeester van Vincentius] die is opgenomen in een e-mail van hem, die als productie 14 bij de memorie van grieven overgelegd is. Daarin zegt hij over de nadere overeenkomst: “Wij delen, gegeven de sfeer van het gesprek waaruit de ‘Nadere overeenkomst’ resulteerde, de mening dat de zin een tweezijdige strekking heeft. De bedoeling was dat op het moment dat geconstateerd werd dat de situatie zoals in die zin bedoeld van toepassing was, beide partijen vrijheid van handelen zouden hebben en vanaf dat moment t.a.v. elkaar geen verdere verplichtingen meer zouden hebben.”
Dit aanvullend bewijs, bestaande uit de tekst van de nadere overeenkomst en de verklaringen van [toenmalig penningmeester van Vincentius], is naar het oordeel van het hof zodanig sterk en betreft zulke essentiële punten dat het de verklaring van [statutair directeur van Markstate] voldoende geloofwaardig maakt. [statutair directeur van Markstate] heeft op 8 oktober 2014 verklaard dat met betrekking tot een mogelijke beëindiging van de huurovereenkomst afgesproken is dat wanneer hij niet meer kon betalen, hij dadelijk kon vertrekken.