GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 14/00751
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V.,
gevestigd te [plaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 1 juli 2014, nummer AWB 12/5090, in het geding tussen
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor [vestigingsplaats] ,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna vermelde op aangifte voldane belasting.
1 Ontstaan en loop van het geding
1.1.
Belanghebbende heeft op 14 juli 2011 aangifte gedaan van de door haar ter zake van de registratie van een personenauto op grond van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: Wet BPM) verschuldigde belasting. Het betreft een personenauto van het merk [merk] , identificatienummer [nummer] (hierna: de auto). Het desbetreffende aangiftebiljet vermeldt een bedrag van € 12.528. Belanghebbende heeft dit bedrag op 20 juli 2011 voldaan. Naar aanleiding van het door haar tegen dit bedrag op 22 augustus 2011 gemaakte bezwaar heeft de Inspecteur bij de bestreden uitspraak het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 310.
De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, teruggaaf van BPM verleend tot een bedrag van € 1.698, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.217 en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 310 aan deze vergoedt.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 493.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De Inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. Belanghebbende heeft het incidentele hoger beroep beantwoord.
1.5.
Belanghebbende heeft schriftelijk gerepliceerd en de Inspecteur heeft schriftelijk gedupliceerd.
1.6.
De zitting heeft plaatsgehad op 21 mei 2015 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [A] , directeur van belanghebbende, en de heer [B] , als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heren [C] , [D] , [E] en mevrouw [F] .
1.7.
Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
1.8.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
2.1.
Belanghebbende heeft op 14 juli 2011 aangifte BPM gedaan ter zake van de auto. Voor de vermindering van de BPM heeft zij verwezen naar een koerslijst van Autotelex Pro. Volgens deze koerslijst bedraagt de inkoopwaarde van de auto € 37.466. Als historische nieuwprijs is aangegeven een bedrag van € 111.229. Het aangegeven afschrijvingspercentage bedraagt 61,55%. De bruto BPM is € 32.583, en de berekende verschuldigde BPM is € 12.528. Dit bedrag is op 20 juli 2011 op aangifte voldaan.
2.2.
De datum van eerste toelating van de auto in het buitenland is 30 oktober 2008. De auto is op 3 augustus 2011 op naam gesteld van de uiteindelijke koper van de auto.
2.3.
De Rechtbank heeft de verschuldigde BPM bepaald op € 10.830 en een teruggaaf gelast van € 1.698.
4 Gronden
Ten aanzien van het geschil
4.1.
Belanghebbende heeft aangifte gedaan op basis van de koerslijst Autotelex Pro. Volgens deze koerslijst bedraagt de inkoopwaarde van de auto € 37.466. Belanghebbende wenst deze koerslijst te corrigeren met een factor 0,95 en een factor 0,92, uitkomende op een inkoopwaarde van € 32.745.
4.2.
Het Hof stelt voorop dat belanghebbende diverse mogelijkheden heeft om de afschrijving van de auto te verdedigen. Belanghebbende kan kiezen voor een taxatie van de auto, een waardebepaling aan de hand van een koerslijst dan wel toepassing van de forfaitaire tabel als bedoeld in artikel 8, zesde lid, van de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992.
4.3.
In de praktijk bestaan er diverse koerslijsten die in de branche worden aanvaard. Zowel de koerslijst XRAY als de koerslijst Autotelex Pro zijn algemeen aanvaarde koerslijsten en worden ook door de Belastingdienst aanvaard. De verschillende koerslijsten hebben elk hun eigen waarderingssysteem, waarbij sommige waardebepalende factoren expliciet worden benoemd en andere niet. Dit laatste sluit niet uit dat die factoren wel in de koerslijsten zijn verwerkt. Gelet op de verschillende wijze van totstandkoming van de koerslijsten kan naar het oordeel van het Hof niet zomaar een element van de ene koerslijst worden gehanteerd als correctie op een andere koerslijst, aangezien onduidelijk is in hoeverre zo’n element reeds in de andere koerslijst is verwerkt. Indien een belastingplichtige wil afwijken van een door hem gehanteerde koerslijst, zal hij bewijs moeten leveren in hoeverre in het concrete geval de waarde van de auto afwijkt van de waarde die volgt uit de koerslijst. Dit zal veelal moeten plaatsvinden aan de hand van een taxatie van de auto.
In het onderhavige geval heeft belanghebbende volstaan met een algemene toelichting waarom de waarde van de koerslijst Autotelex Pro moet worden gecorrigeerd, maar heeft zij dit niet aannemelijk gemaakt aan de hand van concrete op de auto toegespitste cijfermatige gegevens. Het Hof heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid van de uit de koerslijst Autotelex Pro volgende waarde van € 37.466, temeer niet nu deze waarde niet veel afwijkt van de waarde die volgt uit de koerslijst van XRAY, die uitkomt op een waarde van € 36.554.
4.4.
Gelet op het hiervoor overwogene, faalt zowel het primaire als het subsidiaire standpunt van belanghebbende.
Veranderen van koerslijst
4.5.
Belanghebbende heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat wanneer de waarde volgens de koerslijst van Autotelex Pro niet mag worden aangepast, zij alsnog een beroep doet op de koerslijst XRAY. De Inspecteur heeft aanvankelijk gesteld dat dit niet mogelijk is onder verwijzing naar artikel 10, zevende lid, slotzin, van de Wet BPM. Ter zitting heeft de Inspecteur erkend dat deze bepaling pas in 2012 is ingevoerd en niet van toepassing is op de onderhavige zaak, waarin het belastbaar feit in 2011 heeft plaatsgevonden. De Inspecteur meent echter dat het vóór 2012 geldende systeem eveneens uitsluit dat van andere gegevens wordt uitgegaan dan bij de aangifte zijn vermeld.
4.6.
Het Hof verwerpt het standpunt van de Inspecteur. Noch de wettekst, noch de tekst van de ministeriële regeling, noch de wetsgeschiedenis dan wel de toelichting op de totstandkoming van artikel 8 van de Uitvoeringsregeling BPM, zoals deze voor het onderhavige jaar geldt, bieden steun voor dit standpunt. De invoering van de feitelijke afschrijving aan de hand van een koerslijst of een taxatie in plaats van een forfaitaire afschrijving, heeft plaatsgevonden met ingang van 1 februari 2007. Deze wijziging is ingevoerd bij de Ministeriële regeling van 22 januari 2007, nr. DV 2007/40M, Stcrt. 2007, 19. In de toelichting is weliswaar te lezen dat wanneer eenmaal is gekozen voor een afschrijving op basis van een taxatierapport, op een later moment niet meer kan worden gekozen voor een afschrijving op basis van de forfaitaire tabel, maar over het switchen van de ene koerslijst naar een andere koerslijst wordt niet gesproken. Het Hof vindt steun voor dit oordeel in de wijziging, die met ingang van 2012 heeft plaatsgevonden, waarbij de slotzin van artikel 10, zevende lid, Wet BPM is ingevoegd. In de toelichting op de nota van wijziging op het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2012, Kamerstukken II, 2011/12, 33 004, nr. 6, p. 7 (NvW), is het volgende opgemerkt:
“Naar aanleiding van de wijziging in het onderhavige wetsvoorstel van de vergunningsregeling om achteraf per tijdvak BPM-aangifte te doen, heeft de Belastingdienst aandacht gevraagd voor een verwant probleem bij de individuele aangifte voor gebruikte motorrijtuigen. Ook in die situatie speelt namelijk dat het niet mogelijk is om een op individuele basis vastgestelde afschrijving achteraf te controleren. In de praktijk komt het echter voor dat bij de aangifte een evenwichtige afschrijvingsmethode wordt gebruikt die niet noodzaakt tot het instellen van een nadere controle, waarna in de bezwaar- of beroepfase wordt overgestapt op een dan niet meer controleerbare andere afschrijving. Daarom wordt expliciet in de wet opgenomen dat gegevens die niet zijn gebruikt voor het vaststellen van de aangegeven afschrijving en evenmin op verzoek van de inspecteur zijn toegevoegd, in een later stadium niet alsnog kunnen worden gebruikt voor het wijzigen van de aangegeven afschrijving.”
Het Hof leidt hieruit af dat tot 2012 een wijziging van koerslijst tot de mogelijkheden behoorde. Dit zou hoogstens anders kunnen zijn, indien de inspecteur als gevolg van de wijziging niet meer in staat zou zijn de juistheid van de alsnog ingediende gegevens te controleren. Dat van een dergelijke situatie hier sprake is, is door de Inspecteur niet gesteld en is ook anderszins niet gebleken.
4.7.
De Inspecteur heeft ter zitting verklaard dat wanneer de koerslijst XRAY mag worden gehanteerd, belanghebbende recht heeft op een extra teruggave conform de berekening van belanghebbende van € 318. Aangezien in die berekening reeds is uitgegaan van de registratiedatum, behoeft geen verdere korting verleend te worden in verband met extra afschrijving als gevolg van de extra leeftijdskorting.
4.8.
Op grond van het vorenoverwogene dient de verschuldigde belasting te worden vastgesteld op € 10.830 -/- € 318 = € 10.512. De teruggaaf BPM bedraagt € 2.016.
4.9.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is en dat de uitspraak van de Rechtbank dient te worden vernietigd.
Ten aanzien van het griffierecht
4.10.
Nu de uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd, dient de Inspecteur aan belanghebbende het door haar ter zake van de behandeling van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 493 te vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.11.
Nu het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen tot betaling van een tegemoetkoming in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
4.12.
Het Hof stelt deze tegemoetkoming, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 3,5 (punten) x € 490 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak), is € 1.715. Het Hof heeft daarbij rekening gehouden met de volgende proceshandelingen van de zijde van belanghebbende: hoger beroepschrift, beantwoording incidenteel hoger beroep, conclusie van repliek en het verschijnen ter zitting.
4.13.
Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft gemaakt.
5 Beslissing
- -
verklaart het hoger beroep gegrond;
- -
vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht en de proceskosten;
- -
verklaart het tegen de uitspraak van de Inspecteur bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond;
- -
vernietigt de uitspraak van de Inspecteur;
- -
verleent teruggaaf van BPM tot een bedrag van € 2.016 met dienovereenkomstige vergoeding van heffingsrente;
- -
gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 493 vergoedt, en
- -
veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding bij het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1.715.
Aldus gedaan op 2 juli 2015 door T.A. Gladpootjes, voorzitter, J. Swinkels en P.A.M. Pijnenburg, in tegenwoordigheid van M.A.M. van den Broek, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s‑Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
-
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
-
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
-
de naam en het adres van de indiener;
-
een dagtekening;
-
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.