Allereerst is het hof van oordeel dat HB Israël onvoldoende concreet heeft aangegeven over welke feiten zij de getuigen wenst te horen. Enerzijds heeft zij opgesomd de veelheid aan onderwerpen waarover partijen in het kader van de gestelde wanprestatie twisten, zonder daarbij aan te geven van welke relevante feiten behorend tot die onderwerpen, zij bewijs zou willen leveren. Anderzijds heeft zij slechts in zeer algemene zin als te bewijzen onderwerpen genoemd de totstandkoming en uitvoering van de overeenkomst alsmede de schade.
Voorts is het hof van oordeel dat door HB Israël onvoldoende feitelijk en concreet is aangegeven welke getuigen op welk punt gehoord zouden moeten worden. Er is slechts in algemene zin aangegeven wie van de getuigen kunnen verklaren over het de totstandkoming van die franchiseovereenkomst, wie over de uitvoering van die franchiseovereenkomst, en wie over beide onderwerpen. Van één getuige is bekend gemaakt dat hij van de financiële toestand van HB Israël en de door HB Israël geleden schade op de hoogte is. Ten aanzien van alle opgegeven getuigen is verder niet meer gesteld dan dat het horen van getuigen noodzakelijk is om “de bedoeling die partijen hadden bij het aangaan van de franchiseovereenkomst nader te bewijzen en aan te tonen dat Hunkemöller stelselmatig is tekort geschoten in de nakoming van de franchiseovereenkomst”.
Voor zover HB Israël in haar pleitnota heeft verwezen naar haar bewijsaanbod bij memorie van grieven in de hoofdzaak: “al haar stellingen nader te bewijzen met gebruikmaking van alle middelen rechtens, in het bijzonder door het horen van getuigen”, geeft dit het hof niet een concreter zicht op het onderhavige verzoek. Dat HB Israël desgevraagd ter zitting nog heeft aangegeven dat de getuigen zouden moeten worden gehoord over de periode april-augustus 2010, te weten de aanloop naar het tekenen van de franchiseovereenkomst, en een daarbij een, niet nader in deze procedure aangeduide rol spelend, handgeschreven stuk, maakt de oordelen van het hof niet anders, omdat ook op deze punten in het geheel niet is toegelicht welke getuigen hierover kunnen worden gehoord.
De verwijzing (in algemene zin) naar de stukken en de twistpunten tussen partijen (leveranties, administratie, inrichting van een winkel en beschikbaar reclamemateriaal, dan wel wat er gebeurd is in de periode voorafgaand aan het tekenen van de franchiseovereenkomst) acht het hof ook niet voldoende concreet en ter zake doend, ook al nu HB Israël ter zitting van 14 januari 2015 uitgebreid in de gelegenheid is gesteld een toelichting te geven op het verzoek, en hiervan slechts in geringe mate gebruik heeft gemaakt.