3.1.
Met de eerste grief stelt [appellante] dat in het bestreden vonnis ten onrechte een aantal feiten en omstandigheden niet is opgenomen in het feitencomplex, verwoord in rechtsoverweging 2.2 en verder van het bestreden vonnis. Deze feiten en omstandigheden zijn door haar nader omschreven in de dagvaarding in eerste aanleg, randnummers 1.1 tot en met 1.33 en herhaald in de memorie van grieven onder randnummer 2.
Het hof overweegt dat geen rechtsregel een rechter verplicht alle door de ene partij gestelde en door de andere partij erkende of niet (voldoende) weersproken feiten als vaststaand in de uitspraak te vermelden. Het staat een rechter vrij uit de tussen partijen vaststaande feiten die selectie te maken die hem voor de beoordeling van het geschil relevant voorkomt.
Derhalve faalt de grief. Niettemin geeft het hof hierna een wat uitgebreider overzicht van de feiten, die het hof voor de beslissing in hoger beroep van belang acht.
3.1.1.
[appellante] , geboren op [geboortedatum] 1950, is ingevolge een arbeidsovereenkomst werkzaam geweest bij Hogeschool Utrecht (hierna: HU). Gedurende haar dienstverband bouwde [appellante] pensioen op bij ABP.
3.1.2.
In het Uniform Pensioenoverzicht 2011 d.d. 25 mei 2011 (cva prod. 3) staat vermeld dat [appellante] , als zij haar huidige dienstverband tot haar 65ste jaar voortzet, vanaf haar 65ste zolang zij leeft € 24.329,-- bruto per jaar exclusief AOW aan ABP KeuzePensioen ontvangt. Per maand komt haar ouderdomspensioen dan uit op € 2.027,42 bruto.
3.1.3.
In het op 10 oktober 2011 via Mijn ABP geraadpleegde pensioenoverzicht wordt het bedrag genoemd van € 24.328,92 bruto, dat [appellante] vanaf haar 65ste aan ABP KeuzePensioen gaat ontvangen. Dit bedrag is exclusief AOW (inl.dagv. prod. 1).
3.1.4.
In de brief van 11 oktober 2011 (inl.dagv. prod. 2) wordt [appellante] zijdens ABP geïnformeerd omtrent de fiscale mogelijkheden wat betreft het ABP ExtraPensioen. De totale fiscale ruimte 2011 zoals genoemd in deze brief, bedraagt, uitgaande van een werkgeversstorting, € 98.215,91.
3.1.5.
Bij e-mail van 7 november 2011 (inl.dagv. prod. 5) schrijft [appellante] aan haar advocaat mr. R. Stam onder meer:
“(…)
(een storting van € 95.000, levert € 6584 per jaar op en zou het gat dus helemaal dichten).
(…)”
3.1.6.
In de pensioenopgave van 11 november 2011 (inl.dagv. prod. 6) aan [appellante] van ABP staat dat als [appellante] haar huidige dienstverband voortzet tot 1 maart 2012 en vervolgens een werkloosheidsuitkering ontvangt tot haar 65ste, zij vanaf haar 65ste zolang zij leeft een ABP KeuzePensioen ontvangt van € 18.287,-- bruto per jaar exclusief AOW. Per maand komt dat uit op een bruto-bedrag van € 1.523,92.
3.1.7.
[appellante] heeft vanaf eind november 2011 tot en met april 2012 diverse telefonische contacten gehad met medewerkers van ABP. Het betrof in elk geval contacten met mevrouw [medewerker ABP 1] , de heer [medewerker ABP 2] en mevrouw [medewerker ABP 3] .
3.1.8.
Het dienstverband van [appellante] bij HU is in onderling overleg per 1 augustus 2012 geëindigd door het sluiten van een vaststellingsovereenkomst. [appellante] heeft deze ondertekend op 17 februari 2012. Ingevolge deze vaststellingsovereenkomst diende HU een bedrag van € 90.000,-- ten behoeve van een ABP ExtraPensioen voor [appellante] te storten.
3.1.9.
Op 2 april 2012 heeft [appellante] telefonisch overleg gevoerd met mevr. [medewerker ABP 3] van ABP (inl.dagv. prod. 9).
3.1.10.
In de ‘voorlopige opgave ABP KeuzePensioen’ betreffende [appellante] van 5 april 2012 (inl.dagv. prod. 10) staat vermeld dat [appellante] bij een werkgeversstorting van € 90.000,--, waarbij rekening is gehouden met de laagst mogelijke uitkering tot 65 jaar, vanaf haar 65ste jaar een ABP KeuzePensioen ontvangt van € 2.507,86 bruto per maand. Dit bedrag is exclusief AOW.
Achteraf is gebleken dat de door ABP in deze voorlopige opgave verstrekte informatie niet juist is. Het juiste door [appellante] te ontvangen ouderdomspensioen blijkt, inclusief de werkgeversstorting van € 90.000,--, circa € 2.000,-- bruto per maand te bedragen vanaf 65 jaar.
Bij voormelde voorlopige opgave is een aanvraagformulier ABP KeuzePensioen voor 65 jaar gevoegd.
[appellante] heeft op 12 april 2012 haar aanvraag voor voormeld ABP KeuzePensioen ingestuurd (inl.dagv. prod. 11).
Naar aanleiding daarvan heeft ABP bij brief van 16 april 2012 [appellante] informatie verstrekt over haar ABP KeuzePensioen (inl.dagv. prod. 12). In deze brief staat dat [appellante] vanaf haar 65ste jaar een ABP KeuzePensioen ontvangt van € 1.479,69 bruto per maand, zonder AOW en eventuele aanvullingen. Voorts wordt in deze brief vermeld: “De bovenstaande toekenning ABP KeuzePensioen is exclusief het ABP ExtraPensioen, omdat de storting hiervan nog niet is ontvangen. Zodra de werkgever het bedrag heeft overgemaakt en het door ons is verwerkt, zal uw pensioen worden herzien. Hierover wordt u te zijner tijd schriftelijk geïnformeerd.”
HU heeft vervolgens het bedrag van € 90.000,-- ten behoeve van het ABP ExtraPensioen voor [appellante] gestort.
3.1.11.
Bij brief van 31 mei 2012 (inl.dagv. prod. 13) wordt zijdens ABP aan [appellante] het volgende geschreven:
“(…)
Productwijzer
Wij zijn verplicht u te informeren over ABP ExtraPensioen voordat uw deelname begint. In uw situatie was dat niet mogelijk. Wij ontvingen uw eerste inleg via uw werkgever en dat was tegelijkertijd uw aanmelding voor ABP ExtraPensioen. Daarom wijzen wij u nu op onze Productwijzer ABP ExtraPensioen. Vindt u na het lezen van de Productwijzer dat ABP ExtraPensioen niet de juiste manier is om uw pensioen te verhogen? Dan kunt u uw deelname zonder kosten en zonder verdere verplichtingen stopzetten. U doet dit door uw werkgever aan ABP te laten vragen uw inleg, binnen de termijn van zes weken, terug te storten.
(…)
Speciale inleg
Het kan zijn dat uw werkgever in het kader van een ontslagregeling voor u een bedrag inlegt in ABP ExtraPensioen. Bijvoorbeeld omdat dit in de CAO is geregeld. In dat geval kunnen we de inleg niet terugbetalen. Dit wordt gezien als afkoop van pensioen en de Pensioenwet staat dat niet toe. Wat hierboven bij ‘Productwijzer’ is vermeld over het beëindigen van de deelname, is dan dus niet mogelijk.
(…)”
3.1.12.
Bij brief van 4 juli 2012 (inl.dagv. prod. 14) heeft ABP [appellante] geïnformeerd over haar ABP KeuzePensioen en wel in die zin dat haar ABP KeuzePensioen vanaf 1 augustus 2012 inclusief ABP ExtraPensioen € 1.498,29 bruto per maand zou bedragen. Het ABP KeuzePensioen zonder AOW en eventuele aanvullingen vanaf 65 jaar zou € 1.997,73 bruto per maand bedragen.
De cijfers in deze brief zijn juist.
3.1.13.
Bij brief van 5 juli 2012 (inl.dagv. prod. 15) heeft [appellante] bezwaar gemaakt tegen de berekening in de brief van 4 juli 2012. Bij brief van 17 juli 2012 (cva prod. 2) wordt deze brief zijdens ABP als volgt beantwoord:
“(…)
Geachte mevrouw [appellante] ,
Wij hebben uw brief d.d. 5 juli 2012 ontvangen. Hierin maakt u bezwaar tegen de toekenning van uw ABP KeuzePensioen, waarbij u hebt gekozen voor de laagst mogelijke uitkering tot 65 jaar. U geeft aan dat u er van uit gaat dat het bedrag vanaf 65 jaar vermeld in de toekenningsbrief d.d. 4 juli 2012 gebaseerd is op een vergissing. Dit bedrag wijkt aanzienlijk af van het bedrag vanaf 65 jaar vermeld in de voorlopige opgave ABP KeuzePensioen d.d. 5 april 2012.
Echter het bedrag vanaf 65 jaar dat is vermeld in de voorlopige opgave ABP KeuzePensioen d.d. 5 april 2012 is een foutief bedrag. Het bedrag vanaf 65 jaar zoals vermeld in de toekenningsbrief d.d. 4 juli 2012 is wel juist. Een berekening van de juiste pensioenbedragen treft u hieronder aan.
(…)
Berekening ABP KeuzePensioen vanaf 65 jaar op basis van de laagst mogelijke uitkering tot 65 jaar
(…)
ABP KeuzePensioen vanaf 65 jaar, bruto per jaar
Zonder AOW, ABP NabestaandenPensioen en eventuele aanvullingen € 18 827,93
ABP ExtraPensioen vanaf 65 jaar, bruto per jaar € 5 144,84+
Totaal ABP KeuzePensioen vanaf 65 jaar, bruto per jaar
Zonder AOW, ABP NabestaandenPensioen en eventuele aanvullingen € 23 972,77
ABP KeuzePensioen vanaf 65 jaar, bruto per maand
Zonder AOW, ABP NabestaandenPensioen en eventuele aanvullingen € 1 997,73
Mocht u na kennisneming van deze informatie nog steeds van mening zijn dat er ten aanzien van de hoogte van het pensioen een onjuiste beslissing is genomen, dan gelieve u dit schriftelijk kenbaar te maken en de nadere gronden kenbaar te maken. Na ontvangst van die brief zal dan door ons alsnog een beslissing worden genomen, waartegen u desgewenst beroep kunt instellen bij de Commissie van Beroep van ABP.
(…)”
3.2.1.
Bij exploot van 8 april 2014 heeft [appellante] ABP gedagvaard voor de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht en gevorderd, kort gezegd:
- te verklaren voor recht dat [appellante] zich met succes kan beroepen op het gerechtvaardigd vertrouwen dat ABP heeft gewekt ten aanzien van de hoogte van het pensioen vanaf 65 jaar en dat ABP niet is gerechtigd het lagere, bij brief van 4 juli 2012 gecommuniceerde pensioenbedrag aan [appellante] toe kennen;
- ABP te veroordelen om vanaf het 65ste jaar van [appellante] gedurende de rest van haar leven uit te keren een maandelijkse pensioenuitkering van € 2.507,86, met de daaraan gekoppelde aanspraken en het eraan ten grondslag liggende pensioenreglement, tevens te vermeerderen met eventuele toeslagen en te vermeerderen met de wettelijke rente;
- veroordeling van ABP in de proceskosten.
3.2.2.
Bij vonnis van 17 september 2004 heeft de kantonrechter de vordering van [appellante] afgewezen.
3.2.3.
[appellante] is het niet eens met dat vonnis en heeft daartegen zeven grieven aangevoerd. [appellante] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog toewijzen van haar vorderingen. De eerste grief is reeds besproken in rechtsoverweging 3.1.
3.3.1.
De tweede grief is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter in rechtsoverweging 3.1 van het bestreden vonnis dat, nu [appellante] heeft erkend dat telefonisch niets kan worden toegezegd, in het midden kan blijven of callcenter-medewerkers van ABP bedragen hebben genoemd of anderszins verwachtingen hebben gewekt.
3.3.2.
Het hof stelt vast dat, zoals uit hetgeen hierna wordt overwogen volgt, de telefonische mededelingen waarop [appellante] zich beroept en waaraan zij stelt verwachtingen te hebben mogen ontlenen, door ABP-medewerkers, niet zijnde callcenter-medewerkers, zijn gedaan. Ook in hoger beroep kan dus in het midden blijven of callcenter-medewerkers van ABP bedragen hebben genoemd of anderszins verwachtingen hebben gewekt. De grief faalt.
3.4.1.
Met de derde tot en met zevende grief wordt de vraag aan de orde gesteld of [appellante] , toen zij voor het ABP KeuzePensioen koos, er op grond van de door ABP aan haar verstrekte informatie van mocht uitgaan dat haar ouderdomspensioen € 500,-- bruto per maand hoger zou zijn, dan het ouderdomspensioen waarop zij uiteindelijk vanaf haar 65ste jaar recht bleek te hebben. Het hof zal deze grieven gezamenlijk bespreken.
3.4.2.
Bij pleidooi in hoger beroep heeft [appellante] toegelicht dat zij in de kerstvakantie van 2011-2012 in verband met de mogelijkheden en de gevolgen voor haar van een pensioenontslag wel zes keer heeft gebeld met de directe nummers van gespecialiseerde medewerkers van ABP, welke nummers zij van ABP had gekregen.
3.4.3.
[appellante] heeft in deze procedure betoogd dat het doel van de werkgeversstorting van
€ 90.000,-- was het ‘gat’ in haar pensioenopbouw te vullen dat zou ontstaan door de beëindiging van haar dienstverband per 1 augustus 2012. Daarnaast en eerst bij pleidooi in hoger beroep heeft [appellante] toegelicht dat zij met deze werkgeversstorting óók het ‘gat’ wilde dichten dat was ontstaan omdat zij, nadat zij op haar 21ste in het onderwijs was gaan werken, er vervolgens zes jaar ‘tussenuit’ was geweest vanwege een eigen bedrijf. Zo beschouwd, was er voor [appellante] dus in tweeërlei opzicht sprake van een pensioengat.
ABP heeft bij memorie van antwoord (randnummer 9.9) aangevoerd dat [appellante] steeds heeft aangegeven dat het doel van de werkgeversstorting is het ‘gat’ in haar pensioenopbouw te vullen dat zou ontstaan door de beëindiging van haar dienstverband per 1 augustus 2012. ABP heeft evenwel bij pleidooi in hoger beroep, hoewel daartoe in de gelegenheid, niet bestreden dat er ook nog in een tweede opzicht, zoals hiervoor omschreven, sprake was van een pensioengat voor [appellante] .
Het hof zal er dan ook vanuit gaan dat [appellante] in tweeërlei opzicht een pensioengat kende.
3.4.4.
[appellante] beroept zich ter onderbouwing van haar vordering op door backoffice-medewerkers van ABP gedane mededelingen. Het gaat dan om telefonische mededelingen, die, zo stelt [appellante] , zijn gedaan na 16 december 2011 en die haar ertoe hebben gebracht te besluiten haar dienstverband met HU per 1 augustus 2012 te beëindigen, HU te verzoeken
€ 90.000,-- over te maken aan ABP en een ABP KeuzePensioen aan te vragen.
[appellante] heeft bij pleidooi in hoger beroep verklaard welke brutobedragen aan ouderdomspensioen zij volgens deze ABP-medewerkers zou ontvangen, uitgaande van in hoogte variërende werkgeversstortingen door HU. [appellante] noemt stortingsbedragen van
€ 70.000,-- en € 80.000,--, waarbij door ABP-backoffice-medewerkers zou zijn aangegeven hoe hoog telkens het bruto maandelijks ouderdomspensioen van [appellante] dan zou zijn. Uitgaande van een storting door HU van € 90.000,--, zou [appellante] , zo werd haar door een ABP-medewerker medegedeeld, een ouderdomspensioen ontvangen van € 2.500,-- bruto per maand. [appellante] weet zich te herinneren dat deze telefonische mededeling haar door een medewerker van de backoffice van ABP is gedaan. [appellante] heeft als productie 1 bij memorie van grieven een door haar tijdens dit telefoongesprek gemaakte aantekening overgelegd. Bij pleidooi in hoger beroep heeft [appellante] verklaard niet met zekerheid te kunnen aangeven of het hier om een telefonische mededeling door mevrouw [medewerker ABP 1] (zie r.o. 3.1.7) ging, één van de gespecialiseerde ABP-medewerkers die haar inlichtingen heeft verstrekt. Het betrof in elk geval wel, zo weet [appellante] zich te herinneren, een vrouwelijke backoffice-medewerker. Het was deze telefonisch verstrekte informatie, die werd bevestigd door de ´voorlopige opgave ABP KeuzePensioen´ van 5 april 2012 (zie r.o. 3.1.10), waaruit óók volgt dat zij vanaf haar 65ste een bruto ouderdomspensioen zou ontvangen van € 2.507,86 per maand, aldus [appellante] .
3.4.5.
Blijkens het Uniform Pensioenoverzicht 2011 d.d. 25 mei 2011 (zie r.o. 3.1.2) zou [appellante] vanaf haar 65ste, zolang zij leeft, een ouderdomspensioen van € 24.329,-- bruto per jaar exclusief AOW ontvangen. Per maand zou haar ouderdomspensioen dan uitkomen op een bedrag van € 2.027,42 bruto. In dit pensioenoverzicht wordt er dus vanuit gegaan dat [appellante] tot haar 65ste jaar zou doorwerken.
3.4.6.
Uitgaande van de in dit pensioenoverzicht opgenomen cijfers rijst de vraag of het voor [appellante] duidelijk had moeten zijn dat een bruto maandelijks ouderdomspensioen van
€ 2.500,--, zoals haar, naar zij stelt, telefonisch door een ABP-backoffice-medewerker was medegedeeld of van (meer precies) € 2.507,86, zoals opgenomen in de ‘voorlopige opgave ABP KeuzePensioen’ van 5 april 2012 (zie r.o. 3.1.10), bij een vervroegd uittreden per 1 augustus 2012 niet juist kón zijn.
3.4.7.
Het hof beantwoordt deze vraag ontkennend en acht daartoe het volgende redengevend.
3.4.8.
De vraag of [appellante] per 1 augustus 2012 zou stoppen met werken bij HU of zou doorwerken tot haar 65ste, was eind 2011/eerste helft 2012 voor [appellante] actueel en werd ingegeven door de voor haar ontstane werksituatie binnen HU, zo volgt uit de stellingen van [appellante] . Uit rechtsoverweging 3.4.3 volgt dat het er [appellante] eind 2011/begin 2012 niet enkel om ging om door middel van de werkgeversstorting van € 90.000,-- het pensioengat te dichten dat zou ontstaan als zij per 1 augustus 2012 zou stoppen met werken en niet zou doorwerken tot haar 65ste. Daarnaast was voor [appellante] , zoals eveneens volgt uit rechtsoverweging 3.4.3, ook relevant dat haar pensioengat, ontstaan doordat zij er op enig moment in haar carrière er zes jaar ‘tussenuit’ was geweest in verband met een eigen bedrijf, zou worden gedicht.
3.4.9.
[appellante] beroept zich op aan haar na 16 december 2011 door ABP backoffice- medewerkers verstrekte telefonische informatie, inhoudende een bruto ouderdomspensioen van € 2.500,-- per maand.
Het hof acht relevant dat zijdens ABP bij pleidooi in hoger beroep is verklaard dat gespecialiseerde ABP-medewerkers wel berekeningen, als waarop [appellante] hier doelt, kunnen maken. ABP heeft echter ook bestreden dat een ABP backoffice-medewerker de door [appellante] genoemde bedragen telefonisch aan haar zou hebben medegedeeld. ABP heeft in dat kader voorts opmerkingen geplaatst bij de notitie die [appellante] zou hebben gemaakt van de mededeling door ‘een mevrouw van het ABP’ omtrent het door [appellante] te verwachten ouderdomspensioen van € 2.500,-- bruto per maand (mvg prod. 1). Kortom, ABP heeft
de door [appellante] gestelde telefonische mededelingen gemotiveerd weersproken.
3.4.10.
Duidelijk is dat [appellante] op grond van de telefonische informatie die zij stelt van ABP backoffice-medewerkers te hebben ontvangen en, naar zij aanvoert, bevestigd te hebben gekregen door de opgave van 5 april 2012 (zie r.o. 3.1.10), de volgende beslissingen heeft genomen: het stoppen met werken per 1 augustus 2012, het indienen van het verzoek bij HU om € 90.000,-- over te maken aan ABP en het aanvragen van een ABP KeuzePensioen. Daarbij geldt dat [appellante] niet de mogelijkheid had om de vaststellingsovereenkomst te tekenen nádat zij de definitieve opgave van ABP inclusief ABP ExtraPensioen had ontvangen. ABP kon deze opgave immers pas opmaken na ontvangst van de werkgeversstorting en de werkgeversstorting kon pas plaatsvinden na ondertekening van de vaststellingsovereenkomst.
[appellante] behoefde, gelet op haar wens dat haar pensioengat - zoals zij dat opvatte en, zoals volgt uit rechtsoverweging 3.4.3, ook mocht opvatten - zou worden gedicht, vanuit haar optiek geen vragen te stellen omtrent de juistheid van de door haar gestelde doch door ABP betwiste telefonische mededelingen door een ABP backoffice-medewerker dat haar bruto ouderdomspensioen € 2.500,-- per maand zou zijn. Het Uniform Pensioenoverzicht 2011 d.d. 25 mei 2011 (zie r.o. 3.1.2) en ook de pensioenopgave van 11 november 2011 (zie r.o. 3.1.6) noopten niet tot het stellen van dergelijke vragen. Daarin was immers niet sprake van een werkgeversstorting van € 90.000,--. De ‘voorlopige opgave’ van 5 april 2012 bevestigde enkel de door [appellante] gestelde telefonische mededelingen.
3.4.11.
ABP heeft nog wel betoogd dat [appellante] , zo zij niet zou hebben gewild dat het ouderdomspensioen op 1 augustus 2012 zou ingaan, dat in juli 2012 had kunnen regelen met ABP.
[appellante] op haar beurt heeft dat gemotiveerd ontkend.
3.4.12.
Naar het oordeel van het hof volgt uit de brief van 31 mei 2012 van ABP aan [appellante] (zie r.o. 3.1.11) dat de aanvraag van [appellante] voor een ABP KeuzePensioen, gevolgd door een werkgeversstorting (zie r.o. 3.1.10) in juli 2012 niet was terug te draaien. Indien geoordeeld moet worden dat er in het geval van [appellante] sprake was van een ‘speciale inleg’, zoals in de brief beschreven, dan was, zoals volgt uit die brief, terugbetalen van de inleg sowieso niet mogelijk. Maar ook als van een dergelijke inleg geen sprake was, was in juli 2012 terugbetalen onmogelijk. Blijkens de brief kon de deelname van [appellante] weliswaar zonder kosten en verdere verplichtingen worden stopgezet, maar uit genoemde brief volgt ook dat de werkgever (in casu HU) aan ABP diende te verzoeken de inleg “binnen de termijn van zes weken” terug te storten. Vaststaat dat toen ABP bij brief van 4 juli 2012 (zie r.o. 3.1.12) de cijfers corrigeerde, deze termijn van zes weken was verstreken. Vervolgens restte bij bezwaar tegen de toekenning van een ABP KeuzePensioen, zo volgt uit de brief van 17 juli 2012 van ABP aan [appellante] (zie r.o. 3.1.13), de formele procedure zoals in voormelde brief beschreven. Het standpunt van ABP dat [appellante] in juli 2012 had kunnen regelen dat haar ouderdomspensioen niet op 1 augustus 2012 zou ingaan, wordt dan ook op grond van al het vorenoverwogene verworpen.
3.4.13.
Alvorens verder te beslissen zal het hof [appellante] overeenkomstig haar aanbod toelaten te bewijzen feiten en/of omstandigheden waaruit blijkt:
- dat zij na 16 december 2011 meerdere malen contacten heeft gehad met backoffice-medewerkers van ABP,
- dat zij aan deze medewerkers heeft verzocht te berekenen wat een storting door haar werkgever HU als extra pensioen haar bruto per maand zou opleveren;
- en dat daarbij uiteindelijk een bedrag van € 2.500,-- is genoemd bij een werkgeversstorting van € 90.000,--.