2.2.
In de Memorie van Toelichting (hierna: MvT) bij het voorstel van de Wet BIBOB, Tweede kamer, vergaderjaar 1999-2000, 26 883, nr. 3, is in hoofdstuk 1 Inleiding, vermeld:
“(…) Criminele organisaties zijn in bepaalde gevallen afhankelijk van bestuurlijke besluitvormingsprocessen voor de continuering en afscherming van criminele activiteiten. (…)
Het is onbevredigend dat de overheid enerzijds veel tijd, energie en geld steekt in de opsporing en vervolging van strafbare feiten, en anderzijds het risico loopt ongewild direct of indirect criminele organisaties en activiteiten te faciliteren. (…) Bij deze activiteiten is men dikwijls afhankelijk van de medewerking van het openbaar bestuur. (…) Het optreden van het openbaar bestuur kan in dat verband betrekking hebben op bestuursrechtelijke besluiten zoals vergunning- en subsidieverlening, maar ook op (…) aanbestedingen en andere contractuele verbintenissen.
Gelet op het voorgaande moet het openbaar bestuur in staat worden gesteld zich te beschermen tegen het risico dat criminele activiteiten worden gefaciliteerd, zowel wat betreft zijn bestuurlijke rol bij het verlenen van subsidies en vergunningen, als in zijn civielrechtelijke rol als contractspartij bij aanbestedingen en andere verbintenissen.
(...) Het begrip «integriteit» heeft in het kader van het voorliggende wetsvoorstel een ruime betekenis. Het gaat niet alleen om het eigen handelen van de overheid, maar het heeft ook betrekking op het handelen van derden die daartoe door de overheid in de gelegenheid worden gesteld. De integriteit van de overheid wordt geraakt wanneer de overheid vergunningen of subsidies verleent dan wel overheidsopdrachten verstrekt, zonder al het mogelijke te doen om te voorkomen dat deze vervolgens ten behoeve van criminele gedragingen worden benut. (…)”
En wordt in hoofdstuk 2 Het nieuwe instrumentarium beschreven.
In paragraaf 2.1 Aanleiding, p. 3-5, is opgemerkt:
“Het initiatief tot het uitwerken van het nieuwe bestuurlijk instrumentarium ter bevordering van integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur met betrekking tot beschikkingen inzake subsidies en vergunningen en de gunning van overheidsopdrachten (hierna: BIBOB-instrumentarium) is genomen naar aanleiding van signalen van bestuursorganen in het begin van de negentiger jaren dat criminele personen doordringen in het economisch leven en een beroep doen op bestuurlijke faciliteiten. (…)
Het BIBOB-instrumentarium is mede ontwikkeld om vormen van georganiseerde criminaliteit te achterhalen. (…)
Gezien het preventieve karakter van het instrument gaat het hierbij niet alleen om sectoren waar al sprake is van criminele bemoeienis, maar ook om sectoren die bepaalde kenmerken vertonen die wijzen op kwetsbaarheid voor criminaliteit. Hieronder vallen de volgende branches: transport, milieu, bouw, horeca, bordelen en coffeeshops, alsmede bedrijven waarin substanties als bedoeld in de Opiumwet worden geproduceerd, verwerkt of verhandeld. (…)
Wat betreft de vergunningen (…) wordt evenwel rekening gehouden met het gegeven dat in sommige gemeentelijke verordeningen een vergunning wordt vereist met betrekking tot de exploitatie van bepaalde inrichtingen, met name openbare vermakelijkheidsinrichtingen. Ten aanzien van de inrichtingen (…) kan dan ook het BIBOB-instrumentarium worden gehanteerd. (…)”
En in paragraaf 2.3. Systematiek van het BIBOB-instrumentarium, p. 6-7, is opgenomen:
“Het BIBOB-instrumentarium is preventief van karakter. Beoogd wordt te voorkomen dat door de aanbesteding van overheidsopdrachten of het verlenen van subsidies of vergunningen, de overheid onbedoeld criminele activiteiten zou faciliteren. Het is dus noodzakelijk dat het bestuur de beschikking verkrijgt over zodanige informatie dat het kan oordelen over de mate waarin het risico aanwezig is dat een dergelijke facilitering zich zou kunnen voordoen en dat gevaar bestaat dat een aanbesteding van een overheidsopdracht of een subsidie of vergunning wordt misbruikt ten behoeve van criminele activiteiten.
Er wordt een Bureau bevordering integriteitsonderzoeken door het openbaar bestuur (hierna: Bureau BIBOB) in het leven geroepen, dat bestuursorganen en aanbestedende overheidsdiensten desgevraagd adviseert over de mate van gevaar dat een overheidsopdracht, subsidie of vergunning wordt misbruikt ten behoeve van criminele activiteiten (hierna: BIBOB-advies). (…)
Indien er sprake is van gevaar van misbruik van subsidies, van vergunningen of van de uitvoering van overheidsopdrachten, ten behoeve van het ontplooien van criminele activiteiten, zal het betrokken bestuursorgaan, onderscheidenlijk de aanbestedende dienst, beschikken over de mogelijkheid dat gevaar te weren. Het wetsvoorstel voorziet namelijk in de rechtsgrond om een aanvraag van een subsidie of vergunning te weigeren op grond van dat gevaar. Ook kunnen subsidies en vergunningen op die grond worden ingetrokken. (…)”
En zijn in hoofdstuk 4 Uitgangspunten van het wetsvoorstel behandeld.
In paragraaf 4.2 Proportionaliteit, p. 21 en 22, is opgenomen:
“In het wetsvoorstel wordt door middel van een aantal procedurele en inhoudelijke waarborgen, die onder andere hun basis vinden in de Awb en de Wet bescherming persoonsgegevens (WBP), getracht de juiste balans te vinden tussen de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer en de bescherming van het openbaar belang. In het licht van deze proportionaliteitgedachte is er voor gekozen om niet ten aanzien van alle bestuursbesluiten de mogelijkheid open te stellen dat om het BIBOB-advies wordt verzocht.
Wat betreft vergunningen kan het BIBOB-instrumentarium worden ingezet in een beperkt aantal economische sectoren en ten aanzien van een beperkt aantal soorten van inrichtingen waarvoor een gemeentelijke vergunning is vereist. (…)
Ook criminaliteit die niet in georganiseerd verband geschiedt, kan niettemin qua maatschappelijke effecten en met het oog op het behoud van de integriteit van het openbaar bestuur zodanig zijn dat het openbaar bestuur deze niet wenst te faciliteren. Ook moet het preventieve karakter van een ruimere mogelijkheid tot inzet van het instrument niet worden onderschat. (…)
En betreft hoofdstuk 9 Financiële aspecten. In paragraaf 9.1 Het Bureau BIBOB, p. 51-52, is, onder verwijzing naar het hierna onder 2.3 genoemde rapport «Maat Houden», vermeld:
“De BIBOB-activiteiten hebben een gemengd karakter en bevinden zich (in de termen van het rapport «Maat Houden» (Kamerstukken II 1995/96, 24 036, nr. 22)) ergens tussen toelatingseisen (quasi-collectieve voorzieningen waarvan een te individualiseren profijt is te onderkennen) en preventieve handhavingsactiviteiten. De BIBOB-activiteiten zijn in overwegende mate te karakteriseren als toelatingsactiviteiten, omdat zij formeel worden opgeroepen in het kader van een vergunningsaanvraag. (…).”
2.3.
Door de werkgroep Marktwerking, deregulering en wetgevingskwaliteit is over het onderwerp “doorberekening van handhavingskosten” het rapport “Maat houden”, juni 1996 (hierna: het rapport) uitgebracht. Het rapport is met een begeleidend schrijven op 19 juli 1996 aangeboden aan de Tweede Kamer, vergaderjaar 1995-1996, 24 036, nr. 22, en in te zien via de website Overheid.nl. De werkgroep heeft het begrip handhaving ingedeeld in een viertal categorieën van activiteiten en kosten, te weten toelating, post-toelating, preventieve handhaving en repressieve handhaving en deze categorieën omschreven. In het rapport is als algemeen uitgangspunt neergelegd dat handhaving van wet- en regelgeving in beginsel uit de algemene middelen moet worden gefinancierd. Toelating en post-toelating hebben echter een quasi-collectief karakter, waardoor er sprake is van individueel toerekenbaar profijt of voordeel. Dit profijt bestaat daarin dat de toegelaten partij bepaalde handelingen mag verrichten die voor anderen verboden zijn dan wel gedrag mag nalaten dat voor anderen verplicht is gesteld. Daarom wordt in het rapport als uitgangspunt genomen dat de kosten van toelating in beginsel moeten worden doorberekend.
2.4.
Op 17 augustus 2004 is door het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Kerkrade vastgesteld de Beleidslijn Wet Bevordering Integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: de BIBOB-beleidslijn), die op 15 september 2004 is bekendgemaakt. In de BIBOB-beleidslijn wordt aangegeven hoe wordt omgegaan met de bevoegdheden op grond van de Wet BIBOB en tevens ingegaan op de consequenties voor de aanvragers van een vergunning en andere betrokkenen.
In paragraaf 2.1 is opgenomen dat in het kader van de Wet BIBOB de gemeente eerst zelf onderzoek doet; de zogenoemde BIBOB-intake en BIBOB-screening. Dit onderzoek behelst in ieder geval de controle en analyse van de door de aanvrager of houder van een vergunning beantwoorde vragen die zijn opgenomen in het voorgeschreven vragenformulier, eventuele extra op het verzoek van het bestuursorgaan overgelegde documenten en informatie en onderzoek van openbare bronnen. Het doel dat de gemeente voor ogen staat bij de inzet van het BIBOB-instrumentarium is:
- het tegengaan van de aantasting van de leefbaarheid en veiligheid in de stad,
- het tegengaan van de aantasting van de rechtsorde en de bestuurlijke slagkracht,
- het tegengaan van de verloedering door de aanwezigheid van criminaliteit,
- het verminderen van de subjectieve gevoelens van onveiligheid.
Paragraaf 2.2 bevat de keuzes voor de inzet van het BIBOB-instrumentarium. Met betrekking tot seksinrichtingen en escortbureaus wordt bij alle aanvragen een BIBOB-intake toegepast.
Ter zitting heeft de Heffingsambtenaar erop gewezen dat in de praktijk met betrekking tot seksinrichtingen en escortbureaus naast een BIBOB-intake ook een BIBOB-screening plaatsvindt, en dat de BIBOB-beleidslijn op dit punt onvolledig is.
2.7.
In Titel 3 van de Tarieventabel zijn in hoofdstuk 3 bepalingen met betrekking tot Prostitutiebedrijven opgenomen. In rubriek 3.3 van de Tarieventabel is, voor zover hier van belang, vastgelegd dat het tarief voor een vergunning als bedoeld in artikel 3:4 van de Algemene Plaatselijke Verordening Kerkrade (hierna: APV) voor het exploiteren van een seksinrichting/escortbedrijf bedraagt;
a. (…)
b. indien het een escortbedrijf betreft: € 325,00
c. (…).
In onderdeel 3.3.3 van de Tarieventabel is bepaald, dat
het tarief voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het
verkrijgen van een vergunning als bedoeld in de rubriek 3.3 wordt
in geval een zogeheten BIBOB-intake en screening verhoogd met € 568,00.
In onderdeel 3.3.4 van de Tarieventabel is bepaald, dat
het tarief voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen
van een vergunning als bedoeld in de rubriek 3.3 wordt, indien na de
BIBOB-intake en screening een advies bij het landelijk bureau BIBOB
wordt aangevraagd onverminderd het bepaalde in 3.3.3 verhoogd met: € 568,00.
2.8.
De APV is via de website van de gemeente Kerkrade te raadplegen. In artikel 3:4 van de APV is de vergunningplicht voor seksbedrijven, escort, sekswinkels en dergelijke geregeld. In lid 1 van dit artikel is bepaald dat het verboden is een seksbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan. In artikel 3:14 van de APV zijn de weigeringsgronden opgenomen. In lid 1 van dit artikel is bepaald dat de vergunning als bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, van de APV wordt geweigerd indien een advies in het kader van de Wet BIBOB negatief is (art 3:4, lid 1, letter d APV).
Nu de uitspraak van de Rechtbank geen afzonderlijke vaststelling van de feiten bevat, stelt het Hof de feiten op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting in eerste en tweede aanleg als volgt vast: