3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
a. [geïntimeerde] was werkzaam bij de politieregio West-Brabant-Zeeland, rechtsopvolger van de politieregio Midden en West Brabant.
b. Op 29 mei 2002 is [geïntimeerde] met onmiddellijke ingang strafontslag verleend.
c. De Korpsbeheerder heeft na ontslag de bezoldiging doorbetaald in verband met de arbeidsongeschiktheid van [geïntimeerde].
d. Bij besluit van 19 maart 2004 heeft de Korpsbeheerder een bedrag van € 13.161,43 aan te veel betaalde bezoldiging van [geïntimeerde] teruggevorderd, nadat bij besluit van 7 oktober 2003 het UWV had bepaald dat vanaf 2 april 2003 geen recht op uitkering WAL bestond omdat [geïntimeerde] arbeidsgeschikt was.
e. Tegen dit besluit van 19 maart 2004 heeft [geïntimeerde] bezwaar gemaakt, dat ongegrond is verklaard.
f. Hierop heeft [geïntimeerde] beroep ingesteld tegen het besluit bij de rechtbank Breda, thans rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank heeft bij uitspraak van 24 november 2005 het beroep ongegrond verklaard.
g. Hierop heeft [geïntimeerde] hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
h. Bij brief van 3 mei 2007 van de gemachtigde van De Korpsbeheerder aan de gemachtigde van [geïntimeerde] is aan [geïntimeerde] verzocht en gesommeerd om het bedrag van € 13.161,43 binnen 14 dagen te betalen. De gemachtigde van [geïntimeerde] heeft deze brief per email doorgezonden aan [geïntimeerde].
i. Bij email van 26 mei 2007 heeft [geïntimeerde] aan de gemachtigde van De Korpsbeheerder het volgende geschreven:
“Ik heb uw brief aan het kantoor van [Advocaten] advocaten gelezen. Zoals mijn voormalige werkgever weet leef ik al jaren van een bijstandsuitkering, dus onmogelijk dat bedrag ineens te betalen. Over vijf jaar juli 2012 ontvang ik pensioen kan ik maandelijks een deel betalen, nu is dat niet mogelijk. Ik heb geen spaargeld of anderszins. Uw kantoorgenoot [kantoorgenoot] kent mij en zal het vorenstaande beamen. Ik woon nu in Roemenië en verzorg mijn ernstig zieke vrouw. Na haar overlijden keer ik zeer waarschijnlijk terug naar Nederland.”
j. [geïntimeerde] heeft het bedrag van € 13.161,43 niet betaald.
3.2.1.
In de onderhavige procedure vordert De Korpsbeheerder, uitvoerbaar bij voorraad, [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van € 20.196,51 (inclusief verschenen wettelijke rente), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen.
3.2.2.
Aan deze vordering heeft De Korpsbeheerder, kort samengevat, het besluit van 19 maart 2004 ten grondslag gelegd, waarin van [geïntimeerde] wegens aan hem onverschuldigde betaalde bezoldiging een bedrag van € 13.161,43 wordt teruggevorderd en het feit dat in twee rechterlijke instanties dat besluit in stand is gebleven, zodat de betalingsverplichting in rechte is komen vast te staan. Nu deze rechterlijke uitspraken geen zelfstandige titel tot executie opleveren, dient de gevraagde veroordeling tot betaling volgens De Korpsbeheerder te worden toegewezen.
3.2.3.
[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd en een beroep gedaan op verjaring op grond van artikel 3:309 BW.
3.3.3.
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis de vorderingen van De Korpsbeheerder afgewezen en hem veroordeeld in de kosten van het geding. Hij heeft hierbij - kort gezegd - overwogen dat sprake is van een rechtsvordering uit onverschuldigde betaling en dat de vordering op grond van artikel 3:309 jo 3:318 BW is verjaard.