Het hof stelt voorop dat bij de beoordeling of een opzegging van een arbeidsovereenkomst als kennelijk onredelijk moet worden aangemerkt vanwege het zogenoemde gevolgencriterium, als maatstaf geldt of, mede in aanmerking genomen de voor de werknemer getroffen voorzieningen en de voor de werknemer bestaande mogelijkheden om ander passend werk te vinden, de gevolgen van de opzegging voor de werknemer te ernstig zijn in vergelijking met het belang van de werkgever bij de opzegging. Daarbij dienen alle omstandigheden zoals deze zich niet later dan op het tijdstip van ingang van het ontslag voordeden, in aanmerking te worden genomen. Nadien intredende omstandigheden kunnen slechts worden meegewogen voor zover zij aanwijzingen opleveren voor wat niet later dan op voormeld tijdstip kon worden verwacht.
De enkele omstandigheid dat de werknemer zonder toekenning van een vergoeding is ontslagen, levert in het algemeen geen grond op voor toewijzing van een vordering vanwege kennelijk onredelijk ontslag. Daartoe dienen bijzondere omstandigheden te worden gesteld en zo nodig bewezen, die in de kern inhouden dat het ontslag is gegeven in strijd met algemeen aanvaarde normen van goed werkgeverschap.
Het hof is anders dan VB&T van oordeel dat [appellant] heeft voldaan aan zijn stelplicht.
6.5.1.
Het hof onderscheidt de volgende, door partijen naar voren gebrachte, omstandigheden:
- leeftijd
[appellant] was ten tijde van de opzegging 58 jaar oud.
- duur dienstverband
[appellant] heeft bijna 11 jaar voor de VB&T groep gewerkt.
- disfunctioneren
In het tussenarrest is in r.o. 3.4.1. overwogen dat sprake is van disfunctioneren van [appellant] in 2007 tot en met 2010. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd in de memorie na enquête punt 38 t/m 43 omtrent zijn functioneren en de toegekende bonussen leidt er niet toe dat het hof zijn bedoelde bindende eindbeslissing daarover in het tussenarrest in heroverweging zal nemen, nu die beslissing niet berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag. Verder zij verwezen naar r.o. 6.2. en 6.3. Het disfunctioneren was de reden voor de opzegging (zie r.o. 7.4.1.). Het hof beoordeelt dit niet-functioneren als neutraal in de zin van verwijtbaarheid. Dat [appellant] zich heeft ingespannen om zich te verbeteren, staat niet ter discussie. Het is [appellant] echter niet gelukt zich te verbeteren, terwijl het VB&T niet is gelukt verbetering te bewerkstelligen. In zoverre slaagt grief 7.
- kansen op de arbeidsmarkt
Aangenomen moet worden dat de kansen van [appellant] op de arbeidsmarkt, gezien met name zijn leeftijd, niet rooskleurig zijn.
- chronische ziekte
[appellant] heeft ook in hoger beroep onvoldoende onderbouwd dat zijn ziekte (gewrichtsklachten, reumatoïde artritis) zijn kansen op het vinden van een baan belemmert. Het ziekteverloop van 13 oktober 2010 tot 6 september 2011 (prod. 5 mvg), met periodes van wisselende percentages arbeidsongeschiktheid, geeft daarvoor geen houvast. Niet is gesteld of gebleken dat [appellant] sedertdien arbeidsongeschikt is geweest. Voor het overige verwijst het hof naar hetgeen de kantonrechter daarover heeft overwogen in r.o. 2.9. van het eindvonnis.
- werkervaring
[appellant] , die is opgeleid als bouwkundig ingenieur, heeft gesteld dat hij eenzijdige werkervaring heeft. Hij heeft dat echter in het geheel niet onderbouwd. Over het arbeidsverleden van vóór het dienstverband met de VB&T groep is het hof niets bekend. Kennelijk heeft [appellant] binnen de VB&T groep twee verschillende functies uitgeoefend, zie bij de feiten in r.o. 3.1. van het tussenarrest.
- geen vergoeding
VB&T heeft aan [appellant] geen vergoeding toegekend bij het einde van het dienstverband. Er is wel door partijen (zelf) over een vergoeding gesproken en onderhandeld, doch dat heeft niet tot overeenstemming geleid.
- inspanningen VB&T tot verbetering functioneren
Uit de overgelegde stukken (zie bij r.o. 3.4.1. tussenarrest) blijkt naar het oordeel van het hof dat VB&T zich gedurende het dienstverband met [appellant] - anders dan [appellant] ook bij memorie na enquête heeft gesteld - voldoende heeft ingespannen om verbetering aan te brengen in het functioneren van [appellant] .
- scholing
VB&T heeft [appellant] gedurende het dienstverband scholing geboden in de vorm van een cursus boekhouden op de computer met Exact in 2006 en een cursus financiële boekhouding in 2009. Gesteld noch gebleken is dat dat onvoldoende is.
- herplaatsing / outplacement / om- en bijscholing
De kantonrechter heeft terecht geoordeeld dat VB&T slechts in algemene zin informatie heeft verstrekt over de inspanningen die zij heeft verricht in het kader van herplaatsing van [appellant] en waarom die inspanningen niet tot resultaat hebben geleid. Anders dan de kantonrechter is het hof van oordeel dat VB&T een en ander duidelijker en concreter had moeten toelichten. De getuigenverklaring van [statutair directeur van de VB&T groep] acht het hof ook onvoldoende concreet op dit punt. Het gestelde moedwillig blokkeren van herplaatsing binnen de VB&T groep heeft [appellant] ook in hoger beroep niet onderbouwd. Voor de juistheid van de stelling dat [statutair directeur van de VB&T groep] een valse verklaring heeft afgelegd, zoals [appellant] heeft gesteld, ziet het hof geen aanwijzingen. Maar, als het inderdaad zo was dat er binnen de VB&T groep geen mogelijkheden voor [appellant] waren, dan had van VB&T mogen worden verwacht dat zij [appellant] op enigerlei wijze hielp bij het vinden van ander werk buiten de VB&T groep, bijvoorbeeld door hem een outplacementtraject of om- of bijscholing aan te bieden. Dat heeft VB&T niet gedaan. De grieven 8 en 9 slagen, voor zover zij betrekking hebben op het bovenstaande.
- financieel nadeel
Aangenomen moet worden dat [appellant] financieel nadeel ondervindt van de opzegging. Zijn laatstverdiende salaris van € 2.423,-- bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag, ligt aanmerkelijk hoger dan zijn WW-uitkering van € 1.520,-- bruto per 4 weken. Verder moet aangenomen worden dat hij pensioenschade lijdt.
- financiële situatie VB&T
VB&T heeft hierover niets gesteld, zodat aangenomen moet worden dat het voldoen van een vergoeding niet op problemen stuit.
Het hof is, rekening houdend met voormelde omstandigheden, van oordeel dat sprake is van een kennelijk onredelijke opzegging. De gevolgen van de opzegging zijn voor [appellant] te ernstig in vergelijking met het belang van de werkgever bij de opzegging. Dit ligt met name aan de leeftijd van [appellant] die zijn kansen op de arbeidsmarkt nadelig heeft beïnvloed. VB&T had vooral gelet daarop meer moeten doen om [appellant] aan ander werk te helpen, temeer nu zij het financieel nadeel van de opzegging niet voor [appellant] heeft verzacht door een vergoeding aan hem uit te keren.
Grief 10 slaagt in zoverre.