4.1.2.
In artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet is neergelegd dat gemeentelijke belastingen kunnen worden geheven naar in de belastingverordeningen te bepalen heffingsmaatstaven met dien verstande dat het bedrag van een gemeentelijke belasting niet afhankelijk mag worden gesteld van het inkomen, de winst of het vermogen.
4.1.3.
Ingevolge artikel 229, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet kunnen rechten worden geheven ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten.
4.1.4.
Ingevolge artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet worden de tarieven voor de hiervoor bedoelde rechten zodanig vastgesteld dat de geraamde baten van die rechten niet uitgaan boven de geraamde lasten ter zake (de opbrengstlimiet).
4.1.5.
Ingevolge artikel 2 van de op artikel 229 van de Gemeentewet gebaseerde Verordening worden onder de naam ‘leges’ rechten geheven ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten, genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel.
4.1.6.
Ingevolge het bepaalde in artikel 5, eerste lid, van de Verordening worden de leges geheven naar de maatstaven en tarieven, opgenomen in de bij de Verordening behorende tarieventabel.
4.1.7.
De Tarieventabel behoort blijkens de titel, als ook blijkens de op het voorblad geplaatste stempel en blijkens de slotzin op pagina 22, bij het besluit van de Raad van de gemeente [plaats 3] d.d. 20 december 2011.
4.1.8.
Titel 2 van de Tarieventabel luidt: ‘Dienstverlening vallend onder fysieke leefomgeving/omgevingsvergunning’. Voor de toepassing van deze titel wordt onder bouwkosten verstaan:
“ 2.1.1.2. bouwkosten:
Bij het bepalen van de hoogte van de bouwkosten wordt uitgegaan van actuele prijzen per eenheid zoals die jaarlijks worden vastgesteld door het ROEB (Regionaal Overleg Eindhoven Bouwtoezicht) en bij deze tarieventabel als bijlage 1 zijn opgenomen.
Indien de bouwkosten niet kunnen worden bepaald aan de hand van het hiervoor genoemde ROEB-overzicht, wordt onder bouwkosten verstaan:
De aannemingssom exclusief omzetbelasting, bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, van de Uniforme Administratieve Voorwaarden voor de uitvoering van werken 1989 (UAV 1989), voor het uit te voeren werk, of voor zover deze ontbreekt een raming van de bouwkosten, exclusief omzetbelasting, bedoeld in het normblad NEN 2631, uitgave 1979, of zoals dit normblad laatstelijk is vervangen of gewijzigd. Indien het bouwen geheel of gedeeltelijk door zelfwerkzaamheid geschiedt wordt in deze titel onder bouwkosten verstaan: de prijs die aan een derde in het economisch verkeer zou moeten worden betaald voor het tot stand brengen van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft.”
4.1.9.
In 2.3.1.1 van de Tarieventabel is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“ Indien de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo [Hof: Wet algemene bepalingen omgevingsrecht], bedraagt het tarief :
(……..)
4.1.10.
Op iedere pagina van de ROEB-lijst is vermeld ‘Bijlage bij de Legesverordening 2012 Gemeente [plaats 3]’. Het op de bouw van bedrijfshallen betrekking hebbende deel van de ROEB-lijst voor het jaar 2012 luidt – voor zover hier van belang - als volgt:
“ 5. BEDRIJFSHALLEN
- Gemetselde wandconstructie:
(…..)
5.7
Hal hoger dan 9 m, opp. Kleiner dan 5000 m² € 40,00 (excl. BTW) per m³
(…..)”
Ten aanzien van het geschil
Vraag I; Verbindendheid Verordening
4.2.1.
Het Hof stelt voorop dat ook na introductie van de Wabo de toets of de opbrengstlimiet is overschreden nog steeds dient plaats te vinden op het totaal van de geraamde baten van de rechten die in een verordening zijn geregeld, en het totaal van de geraamde lasten die de werkzaamheden meebrengen waarvoor deze rechten geheven worden (Hoge Raad 13 februari 2015, 14/00655, ECLI:NL:HR:2015:282). Verder hanteert het Hof bij de beoordeling van het geschil omtrent de overschrijding van de opbrengstlimiet de uitgangspunten vastgelegd in het arrest van de Hoge Raad van 4 april 2014, nr. 12/02475, ECLI:NL:HR:2014:777 (hierna: arrest 12/02475).
4.2.2.
In hoger beroep is, evenals bij de Rechtbank het geval was (r.o. 10), niet in geschil dat de opbrengstlimiet binnen Titel 2 van de Tarieventabel niet is overschreden. Belanghebbende heeft dit desgevraagd ter zitting van het Hof bevestigd.
4.2.3.
In aanvulling op de reeds bij de Rechtbank overgelegde stukken heeft de Heffingsambtenaar in hoger beroep schriftelijk nader inzicht verschaft in de geraamde baten en lasten met betrekking tot Titels 1 en 3 van de Tarieventabel. Verder heeft de Heffingsambtenaar ter zitting aan de hand van een ordner uitgebreid uitleg gegeven over de wijze waarop de begroting 2012 tot stand is gekomen en welke gegevens (calculaties) daaraan ten grondslag hebben gelegen. De Heffingsambtenaar heeft ter zitting uitgelegd, dat de door hem overgelegde cijfers zijn ontleend aan dezelfde calculaties die ten grondslag hebben gelegen aan de begroting. Het Hof acht dit aannemelijk. De Heffingsambtenaar heeft de kostendekkendheid van Titels 1 en 3 berekend op 71% respectievelijk 26%. Gelet op de inhoud van de door de Heffingsambtenaar overgelegde stukken en de daarop ter zitting gegeven toelichting is het Hof van oordeel dat de Heffingsambtenaar daarmee naar behoren en in voldoende mate inzicht heeft verschaft in de ramingen van de baten en lasten in de gemeentebegroting voor zover deze de heffing van leges betreft. Hierbij merkt het Hof nog op dat het of nog op Hof nog op dat hhetinzicht kan worden verschaft op basis van de gemeentelijke begroting, maar ook op basis van andere gegevens, waaronder ook gegevens die niet bekendgemaakt zijn ten tijde van de vaststelling van de verordening (Hoge Raad 16 april 2010, nr. 08/02001, ECLI:NL:HR:BM1236).
4.2.4.
Belanghebbende stelt dat de juridische status van de overgelegde stukken niet duidelijk is, dat het geen gewaarmerkte begrotingsstukken zijn en dat er twijfel bestaat omtrent de betrouwbaarheid van de cijfers.
4.2.5.
Het Hof is van oordeel dat, gegeven de uitgangspunten vastgelegd in het arrest 12/02475 en de mate van inzicht dat de Heffingsambtenaar heeft geboden in de geraamde baten en lasten, belanghebbende met zijn stellingen, die zo algemeen zijn, onvoldoende heeft aangevoerd op grond waarvan zou moeten worden getwijfeld aan de juistheid van de door de Heffingsambtenaar overgelegde gegevens. Belanghebbende heeft de geraamde baten niet, althans onvoldoende, gemotiveerd in twijfel getrokken, noch gemotiveerd aangevoerd dat in de overzichten opgenomen geraamde lasten niet kunnen worden aangemerkt als ‘lasten ter zake’. Aldus heeft belanghebbende niet voldaan aan de op hem rustende bewijslast dat in de overgelegde gegevens omtrent geraamde baten en lasten feitelijke onjuistheden voorkomen.
4.2.6. Gelet op het vorenstaande is het Hof van oordeel dat de Heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de opbrengstlimiet niet is overschreden. Vraag I moet ontkennend worden beantwoord.
|
|
Vraag II; Bedrag van de aanslag
4.3.1.
Belanghebbende neemt primair het standpunt in dat de Verordening niet voldoet aan het bepaalde in artikel 217 van de Gemeentewet omdat deze niet alle essentialia bevat waaruit een belastingplichtige de omvang van de belastingschuld kan afleiden. Het Hof kan belanghebbende hierin niet volgen omdat het tarief en de heffingsmaatstaf zijn af te leiden uit de tot de Verordening behorende Tarieventabel en de ROEB-lijst. Voor zover belanghebbende stelt dat de ROEB-lijst niet tot de (Tarieventabel bij de) Verordening behoort omdat die lijst niet is vastgesteld door de raad van de gemeente [plaats 3], faalt die stelling eveneens. Of de raad de ROEB-lijst zelf heeft vastgesteld is niet relevant; voldoende is dat de raad deze lijst van toepassing heeft verklaard en dat deze als bijlage behoort bij de (Tarieventabel behorend bij de) Verordening. De stukken van het geding laten naar het oordeel van het Hof geen andere conclusie toe dan dat de ROEB-lijst behoort bij de op 20 december 2011 door de raad van de gemeente [plaats 3] vastgestelde Verordening.
4.3.2.
Belanghebbende stelt zich verder op het standpunt dat ten aanzien van de bedrijfshal geen sprake is van systeembouw omdat, naar het Hof begrijpt, het deel met de toiletten en kantine is gemetseld. Dit maakt dat de bedrijfshal niet als systeembouw kan worden beschouwd, aldus belanghebbende. Het Hof heeft aan de hand van de bouwtekeningen vastgesteld dat de bedrijfshal vrijwel volledig is opgetrokken uit vooraf gefabriceerd plaatwerk en profielen en deelt de opvatting van de Heffingsambtenaar dat dit bezwaarlijk anders kan worden geduid dan systeembouw. De omstandigheid dat een klein deel van de bedrijfshal, ongeveer 2/84e deel van de totale inhoud (minder dan 3%), bestaat uit gemetseld werk maakt dat niet anders.
4.3.3.
De tekst van de Verordening en die van de Tarieventabel verzetten zich niet tegen een gedifferentieerde vaststelling van de bouwkosten, en in het verlengde daarvan een gedifferentieerde heffingsmaatstaf, al naar gelang de aard van een bouwwerk en de bouwsoort. Zo bevat de ROEB-lijst aparte categorieën voor bedrijfshallen-gemetselde wandconstructie en bedrijfshallen-systeembouw en binnen die categorieën zijn aparte subgroepen afhankelijk van onder meer hoogte en oppervlakte. Voor elk van die subgroepen zijn de bouwkosten per m³ bepaald (zie 4.1.10). Naar het oordeel van het Hof is deze differentiatie ook redelijk; op die wijze worden namelijk de bouwkosten zo realistisch mogelijk berekend. Gelet op het voorgaande wordt de opvatting van belanghebbende dat de bedrijfshal slechts in zijn geheel onder de ene óf de andere categorie kan vallen, door het Hof verworpen.
4.3.4.
Ter zitting is door belanghebbende desgevraagd bevestigd dat het tussen partijen bestaande verschil van mening over de inhoud van de bedrijfshal uitsluitend wordt veroorzaakt doordat de Heffingsambtenaar van een vloerdikte van 20 cm en belanghebbende van een vloerdikte van 15 cm is uitgegaan. Volgens de Heffingsambtenaar is de inhoud 17.716 m³, volgens belanghebbende is die 17.360 m³ (pleitnota bij de Rechtbank en ter zitting van het Hof). Op de ter zitting getoonde bouwtekeningen is een vloerdikte vermeld van 20 cm en belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat, in afwijking van die tekeningen, bij de bouw gebruik is gemaakt van vloeren met een dikte van 15 cm. Aldus heeft belanghebbende tegenover de gemotiveerde betwisting door de Heffingsambtenaar niet aannemelijk gemaakt dat van een onjuiste inhoud is uitgegaan.
4.3.5.
Ten slotte kan belanghebbendes stelling over de werkelijke bouwkosten onbesproken blijven. Vast staat immers dat belanghebbende de bedrijfshal door (een) aannemer(s) heeft laten bouwen en hij dus geen zogenaamde ‘eigen bouwer’ is geweest. In dat geval wordt niet toegekomen aan het bepaalde in de laatste volzin van onderdeel 2.1.1.2 van de Tarieventabel.
4.3.6.
Gelet op het voorgaande moet vraag II bevestigend worden beantwoord.
4.4.
De slotsom is dat het hoger beroep van de Heffingsambtenaar gegrond is. De uitspraak van de Rechtbank dient te worden vernietigd. Doende wat de Rechtbank had behoren te doen, zal het Hof het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de Heffingsambtenaar ongegrond verklaren.
Ten aanzien van het griffierecht
4.5.
Gelet op het feit dat de uitspraak van de Rechtbank niet in stand blijft, is voor het heffen van griffierecht van de Heffingsambtenaar inzake het hoger beroep geen plaats.
Ten aanzien van de proceskosten