3 De beoordeling
3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
a. [appellant] , geboren op [geboortedatum] 1954, is op 28 november 1983 in dienst getreden bij [bouw] Bouw en was werkzaam als timmerman/vakman. In artikel 4 van de arbeidsovereenkomst is bepaald: “Op deze overeenkomst is de in het bedrijf geldende bouw CAO van toepassing” (dagvaarding in eerste aanleg, productie 1).
b. [bouw] Bouw heeft op 4 oktober 2013 aan het UWV toestemming verzocht om de arbeidsovereenkomst met negen werknemers, waaronder [appellant] , op te zeggen op grond van bedrijfseconomische redenen (dagvaarding in eerste aanleg, productie 3).
c. Na daartoe verleende toestemming door het UWV heeft [bouw] Bouw de arbeidsovereenkomst met [appellant] op 29 november 2013 opgezegd per 2 mei 2014 (dagvaarding in eerste aanleg, productie 5, mvg punt 1 en mva punt 7).
d. [bouw] Bouw is op 4 december 2013 met FNV Bouw een sociaal plan overeengekomen, waarin is vermeld (dagvaarding in eerste aanleg, productie 1 en mvg punten 4 en 11):
“(…) 1.1 Algemeen (…)
[bouw] Bouw (…) en (…) FNV Bouw hebben op 4-12-2013 overeenstemming bereikt over het Sociaal Plan, dat is bedoeld ter opvang van de nadelige gevolgen voor het betrokken personeel. Dit ten gevolge van de aanpassing van de personeelsorganisatie binnen de onderneming van werkgever zoals uitgelegd in de adviesaanvraag aan de OR d.d. 30 september 2013. (…)
1.2. Toepassing
Het Sociaal Plan is binnen de werkingssfeer van de C.A.O. voor de Bouwnijverheid uitsluitend van toepassing op het personeel dat op datum van inwerkingtreding van dit Sociaal Plan voor onbepaalde tijd in dienst is van werkgever en waarvan als direct gevolg van de onder 1.1. genoemde aanpassing van het personeelsbestand van werkgever de arbeidsplaats vervalt. (…)”.
1.9
Hardheidsclausule (…)
2. In die gevallen waarin het Sociaal Plan niet voorziet, zal werkgever handelen in de geest van het Sociaal Plan. (…)
3.1
Regeling bij einde dienstverband
[bouw] Bouw draagt zorg voor een aanvulling op de WW-uitkering t/m 84% van het laatstverdiend bruto WW dagloon. Alleen de werknemer met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd komt in aanmerking voor deze regeling. De aanvulling op de WW-uitkering geldt alleen voor de bij [bouw] Bouw opgebouwde periode. Voor elk dienstjaar bij [bouw] Bouw staat een maand aanvulling op de
WW-uitkering tegenover. Dit met een minimum van 3 maanden.”
e. [bouw] Bouw heeft [appellant] in een brief van 13 december 2013 vrijgesteld van werk, waarbij hij zijn verlof- en seniordagen voor het einde van het dienstverband diende op te nemen (dagvaarding in eerste aanleg, bijlage B, productie 5, p. 6).
f. [appellant] heeft zich met ingang van 22 april 2014 ziek gemeld, zodat hij na het einde van zijn arbeidsovereenkomst per 5 mei 2014 recht had op een Ziektewetuitkering in plaats van een WW-uitkering (dagvaarding in eerste aanleg, productie 6 en mvg punt 3).
g. [appellant] heeft na het einde van zijn dienstverband van [bouw] Bouw één keer een aanvulling op zijn uitkering ontvangen. In de betreffende salarisspecificatie is vermeld “Aanvulling WW-uitkering”. [appellant] heeft daarop aan [bouw] Bouw geschreven: “(…) Ik heb sinds mijn ontslag slechts eenmaal een aanvulling op mijn uitkering mogen ontvangen. Zoals ik het kan bekijken volgens het sociaal plan, had ik al driemaal een aanvulling moeten krijgen. Daardoor ben ik van mening dat u zich niet aan de regels van het sociaal plan houdt. Dit alles gebeurt omdat ik mij ziek uit dienst heb gemeld, wat helemaal terecht is. Ik loop niet voor niets bij de pijn poli en ik heb nu het gevoel dat ik dubbel gestraft word (…)” (dagvaarding in eerste aanleg, producties 7 en 10).
h. [bouw] Bouw heeft in een brief van 27 augustus 2014 aan [appellant] geschreven (dagvaarding in eerste aanleg, productie 11): “(…) [bouw] Bouw heeft conform het sociaal plan een budget ter beschikking gesteld voor die werknemers die door de noodzakelijke reorganisatie ontslag hebben gekregen. Dit budget wordt nu gebruikt om de verschuldigde verhoogde premie te betalen. De verhoogde premie wordt veroorzaakt doordat je ziek uit dienst bent getreden bij [bouw] Bouw en tot op heden nog ziek bent. (…) Indien het ziek zijn nog maar van korte duur is, wordt opnieuw gekeken op welke manier het beschikbare budget gebruikt kan worden. (…)”.
i. De gemachtigde van [appellant] heeft in brieven van 9 oktober en 11 november 2014 [bouw] Bouw gesommeerd tot betaling van de aanvullingen op grond van het sociaal plan over te gaan (dagvaarding in eerste aanleg, productie 12).
3.2.
[appellant] heeft in eerste aanleg, samengevat, gevorderd [bouw] Bouw, bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen:
a. en b.) om artikel 3.1 van het sociaal plan na te komen door aan [appellant] de aanvulling zoals omschreven in artikel 3.1 van het sociaal plan over de reeds verstreken periodes vanaf 16 juni 2014 tot en met 30 november 2014 te betalen, onder overlegging van deugdelijke specificaties op straffe van een dwangsom;
c. en d.) om de aanvulling van artikel 3.1 van het sociaal plan te blijven betalen met ingang van 1 december 2014 totdat in totaal dertig aanvullingen zijn voldaan, dan wel tot het moment waarop [appellant] niet meer is aangewezen op een Ziektewet- dan wel WW-uitkering, onder overlegging van deugdelijke specificaties op straffe van een dwangsom;
e., f. en g.) tot betaling van de wettelijke rente vanaf 17 oktober 2014, buitengerechtelijke incassokosten van € 500,00 en de proceskosten aan zijn kant.
3.3.
[bouw] Bouw heeft in eerste aanleg gemotiveerd verweer gevoerd.
3.4.
In het vonnis van 18 maart 2015 heeft de rechtbank de vorderingen van [appellant] afgewezen en hem in de proceskosten veroordeeld. De kantonrechter heeft overwogen dat voor de uitleg van artikel 3.1 van het sociaal plan dient te worden uitgegaan van de bewoordingen daarvan (r.o. 3.9). Nu in artikel 3.1 van het sociaal plan staat verwoord dat [bouw] Bouw zorg draagt voor een aanvulling op de WW-uitkering, dient deze bepaling zo te worden uitgelegd dat [bouw] Bouw slechts deze uitkering dient aan te vullen (r.o. 3.11).
3.5.
[appellant] heeft in hoger beroep vijf grieven aangevoerd. Hij heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog toewijzen van zijn vorderingen, althans een zodanig oordeel te geven dat het hof behaagt, met veroordeling van [bouw] Bouw in de kosten van de procedure in beide instanties.
3.6.
[bouw] Bouw heeft in hoger beroep verweer gevoerd en geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [appellant] in de kosten van de procedure in beide instanties. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.7.
De grieven lenen zich voor een gezamenlijke behandeling. Met deze brieven betoogt [appellant] , naar het hof begrijpt, dat de kantonrechter ten onrechte slechts is uitgegaan van de bewoordingen van artikel 3.1 van het sociaal plan en dit is onvoldoende. Het gaat er volgens hem ook om of de overeenkomst een leemte laat [het hof begrijpt: een geval waarin het sociaal plan niet voorziet], die moet worden aangevuld (mvg punt 10). Het sociaal plan, althans artikel 3.1, bevat ten aanzien van hem een geval waarin het niet voorziet. De kantonrechter had aansluiting moeten zoeken bij artikel 1.9 lid 2 van het sociaal plan, waarin is voorgeschreven dat de werkgever in dat geval zal handelen naar de geest van het sociaal plan zoals omschreven in artikel 1.1. (mvg punt 17). Dit betekent dat ruimte is voor een beroep op de hardheidsclausule van artikel 1.9 van het sociaal plan en dit beroep wordt nu feitelijk gedaan (mvg punt 22). De vordering van [appellant] dient derhalve op die grond, in de geest van het sociaal plan, te worden toegewezen (mvg punt 23).
Sociaal plan
3.8.
Het hof stelt het volgende voorop. Tussen partijen staat vast dat [bouw] Bouw de arbeidsovereenkomst met [appellant] per 2 mei 2014 opgezegd wegens bedrijfseconomische redenen, zodat het sociaal plan op [appellant] van toepassing is. [appellant] heeft zich kort voor het einde van zijn arbeidsovereenkomst met ingang van 22 april 2014 ziekgemeld en hij is vanaf 5 mei 2014 in aanmerking gekomen voor een Ziektewetuitkering, maar dat brengt geen verandering in de toepasselijkheid van het sociaal plan (mvg punt 2).
3.9.
Tussen partijen is niet (langer) in geschil dat een aanvulling op een Ziektewetuitkering niet tot de definitie van artikel 3.1 van het sociaal plan hoort. Volgens [bouw] Bouw dient overeenkomstig artikel 3.1 van het sociaal plan uitsluitend een WW-uitkering te worden aangevuld (verweer in eerste aanleg p. 2 en mva punt 7.1.).
[appellant] heeft in hoger beroep alleen nog maar betoogd, althans zo begrijpt het hof zijn stellingen en zo heeft [bouw] Bouw dit ook begrepen (mva punt 11), dat in zoverre geen sprake is van een bepaling die voor meerdere uitleg vatbaar is, maar dat sprake is van een geval waarin het sociaal plan niet voorziet (mvg punt 22).
3.10.
Dit betekent dat het in deze procedure niet gaat om de uitleg van artikel 3.1 van het sociaal plan, maar dat het ingevolge artikel 1.9 lid 2 gaat om de vragen of:
a. ten aanzien van [appellant] sprake is van een geval waarin het sociaal plan niet voorziet, en
b. [bouw] Bouw gehouden is om in de geest van het sociaal plan te handelen, in die zin dat zij: c. zorg moet dragen voor een aanvulling op de Ziektewetuitkering tot en met 84% van het laatstverdiende bruto WW-dagloon (overeenkomstig artikel 3.1 van het sociaal plan).
ad a) geval waarin sociaal plan niet voorziet
3.11.
Als uitgangspunt voor de uitleg van artikel 1.9 lid 2 van het sociaal plan geldt de zogeheten CAO-norm (HR 26 mei 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5961, met nadere uitleg ten opzichte van de Haviltexnorm in HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1427). Dat betekent dat in beginsel de bewoordingen daarvan en eventueel van de daarbij behorende schriftelijke toelichting, gelezen in het licht van de gehele tekst van het sociaal plan, van doorslaggevende betekenis zijn.
Daarbij komt het niet aan op de bedoelingen van de partijen bij het sociaal plan, voor zover deze niet uit de bepalingen en de toelichting kenbaar zijn, maar op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin het sociaal plan en de toelichting zijn gesteld. Bij deze uitleg kan onder meer acht worden geslagen op de elders in het sociaal plan gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden.
3.12.
Het hof stelt vast dat het sociaal plan geen bepaling of toelichting bevat waaruit blijkt dat werknemers met een Ziektewetuitkering géén aanspraak hebben op een aanvulling. Anders dan [bouw] Bouw heeft betoogd kan derhalve niet worden vastgesteld dat in het sociaal plan is voorzien in een regeling voor werknemers die een Ziektewetuitkering ontvangen in die zin dat zij niet in aanmerking komen voor een aanvulling (mva punten 8, 11.1 en 12).
3.13.
Dat het volgens [bouw] Bouw de bedoeling was van haar, haar ondernemingsraad en FNV Bouw om alleen een aanvulling toe te kennen op een WW-uitkering vanwege het beperkte budget voor aanvulling, dat dit ook zo is besproken en door [appellant] is goedgekeurd, is gezien voornoemde maatstaf niet relevant.
Het komt het in deze procedure immers niet aan op de bedoelingen van de partijen, maar op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen van het sociaal plan. Het hof gaat daarom voorbij aan de door [bouw] Bouw ter onderbouwing van de door haar gestelde bedoeling in het geding gebrachte brief van 6 januari 2015 van haar ondernemingsraad, waarin staat (dagvaarding in eerste aanleg, productie 13, bijlage B, p. 5): “(…) In nauw overleg met het OR, FNV en de werkgever ( [bouw] Bouw) is er expliciet voor gekozen alleen aanvulling op de WW-uitkering toe te kennen. Er is gezocht om met een beperkt budget alle betrokkenen zo goed mogelijk te helpen en ook de kosten hiervan op voorhand vast te stellen. (…)”.
Daarbij komt overigens dat [appellant] dit betoog van [bouw] Bouw gemotiveerd heeft weersproken. Hij heeft in dit verband gewezen op twee schriftelijke stukken te weten:
- een e-mail van [bestuurder bij FNV Bouw] , bestuurder bij FNV Bouw, van 23 januari 2015 (mvg punten 5 en 6) (dagvaarding in eerste aanleg, productie 15): “(…) Ik heb op jouw verzoek nog mijn stukken nagezien die een rol gespeeld hebben in de onderhandelingen. Nergens uit die stukken of mijn herinnering blijkt dat we in het sociaal plan de term WW uitkering zijn gaan hanteren met het oogmerk om ander vormen van uitkering uit te sluiten. Ik kan me ook geen reden bedenken met welk doel we dat zouden willen afspreken. In de onderhandelingen is wel gesproken over de definitie van de schadeloosstelling. Immers er was slechts een beperkt bedrag beschikbaar (…). Het streven was er naar om binnen die beperkte ruimte de aanvulling op een zo gelijk en eerlijk mogelijke wijze te realiseren. De Term WW dagloon is wel bewust in het sociaal plan gekomen om aanvulling van uitkering tot 84% van het maximaal WW dagloon af te spreken en niet 84% van het laatst verdiend salaris. (…)”; en:
- een brief van voormalig collega [voormalig collega] van 27 januari 2015 overgelegd, waarin staat (dagvaarding in eerste aanleg, productie 14): “(…) Volgens mij is er nooit over de ziektewet gesproken. (…)”.
Verder heeft [appellant] in zijn antwoordakte betwist dat hij aanwezig was bij het overleg over het sociaal plan tussen [bouw] Bouw, haar ondernemingsraad en FNV Bouw (akte punt 2).
[bouw] Bouw heeft vervolgens in haar antwoordakte haar betoog genuanceerd in die zin dat volgens haar zowel [appellant] als [voormalig collega] ‘bij de collectieve stembijeenkomst aanwezig [hof: zijn] geweest’ en dat ‘na de goedkeuring van het sociaal plan’ nog met hen is overlegd over hun pensioen, maar van enige goedkeuring door [appellant] over uitsluitend een aanvulling op een WW-uitkering en niet op een Ziektewetuitkering blijkt hier niet uit (antwoordakte punt 1).
Nu het in deze procedure niet aankomt op de bedoelingen van de partijen, voor zover deze niet uit de bepalingen en de toelichting van het sociaal plan kenbaar zijn, is voornoemd verweer van [bouw] Bouw niet relevant. Aan bewijs wordt, alleen al om die reden, niet toegekomen.
Uit het voorgaande volgt dat in het sociaal plan niet is voorzien in de situatie dat een werknemer een Ziektewetuitkering ontvangt bij het einde van het dienstverband, zodat ten aanzien van [appellant] sprake is van een geval als bedoeld in artikel 1.9 lid 2 van het sociaal plan (mvg punt 17 en mva punt 12). [bouw] Bouw heeft voor het overige onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel kunnen leiden.
3.14.
Nu sprake is van een geval waarin het sociaal plan niet voorziet, is [bouw] Bouw overeenkomstig artikel 1.9 lid 2 jegens [appellant] gehouden om te handelen in de geest van het sociaal plan.
ad b) handelen in geest van het sociaal plan
3.15.
[appellant] stelt dat uit de geest van het sociaal plan voortvloeit dat [bouw] Bouw de nadelige gevolgen voor het bij de reorganisatie betrokken personeel, dus ook voor hem, moet opvangen (mvg punten 13-14).
3.16.
[bouw] Bouw heeft hiertegenover aangevoerd dat zij de nadelige gevolgen voor het betrokken personeel heeft ondervangen door overeenkomstig de letter en geest van het sociaal plan alleen aan werknemers met een WW-uitkering een aanvulling te verstrekken (mva punt 12.2). Dit betoog dient, zoals hiervoor al is overwogen, te worden verworpen.
3.17.
Als dit betoog van [bouw] Bouw zou worden gevolgd, dan zou dit bovendien betekenen dat de nadelige gevolgen voor [appellant] , die verder onbetwist aan alle voorwaarden van het sociaal plan voldoet, niet zouden worden opgevangen omdat hij ten tijde van het einde van zijn arbeidsovereenkomst arbeidsongeschikt was, terwijl dit voor arbeidsgeschikte werknemers wel zou gebeuren. Gelet op de strekking van het sociaal plan, dat ziet op ‘de nadelige gevolgen voor het betrokken personeel’ acht het hof een dergelijke uitleg niet aannemelijk. [bouw] Bouw had op grond van artikel 1.9 lid 2 van het sociaal plan, gelezen in het licht van de gehele tekst van het sociaal plan en met name het in artikel 1.1 geformuleerde uitgangspunt, ook de nadelige gevolgen voor [appellant] moeten opvangen.
ad c) nadelige gevolgen
3.18.
[appellant] is na het einde van zijn arbeidsovereenkomst teruggevallen op een Ziektewetuitkering. Hij stelt dat [bouw] Bouw de nadelige gevolgen hiervan voor hem moet opvangen, door vanaf 16 juni 2014 zorg te dragen voor een aanvulling op de Ziektewetuitkering tot en met 84% van het laatstverdiende bruto WW-dagloon (artikel 3.1 van het sociaal plan).
3.19.
Het hof stelt vast dat op de arbeidsovereenkomst van [appellant] de cao voor de Bouwnijverheid van toepassing is (vgl. arbeidsovereenkomst en sociaal plan, r.o. 3.1. onder a. en d.). In artikel 76 lid 2 van deze cao, die gold ten tijde van de opzegging van het dienstverband (looptijd van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014) is bepaald:
“2. De werknemer heeft gedurende het eerste ziektejaar recht op 100% doorbetaling van zijn vast overeengekomen loon of salaris. Tijdens het tweede ziektejaar heeft de werknemer recht op 70% doorbetaling van zijn vast overeengekomen loon.”.
3.20.
Dit betekent dat [appellant] , als hij in dienst zou zijn gebleven van [bouw] Bouw, gedurende zijn eerste ziektejaar (van 22 april 2014 tot 22 april 2015) een bedrag gelijk aan 100% van zijn salaris zou hebben ontvangen. Daarna zou hij tijdens ziekte recht hebben op nog maar 70% hiervan (vanaf 22 april 2015), tot het moment van arbeidsgeschiktheid. Dat [appellant] op enig moment arbeidsgeschikt is geworden is gesteld noch gebleken.
3.21.
[appellant] heeft in zijn eerste ziektejaar een Ziektewetuitkering ontvangen van 70% van zijn dagloon (dagvaarding in eerste aanleg, productie 6), zodat in zoverre sprake is van nadelige gevolgen die [bouw] Bouw overeenkomstig het sociaal plan moet opvangen. [bouw] Bouw is dan ook gehouden om de Ziektewetuitkering van [appellant] vanaf 16 juni 2014 (zoals gevorderd) tot het einde van het eerste ziektejaar (22 april 2015) aan te vullen tot en met 84% van zijn laatstverdiend bruto WW-dagloon (bijna 12 maanden).
3.22.
[appellant] heeft niet gesteld dat hij vanaf 22 april 2015 in zijn inkomsten achteruit is gegaan, in die zin dat zijn Ziektewetuitkering van 70% van het dagloon minder bedraagt dan 70% van zijn salaris. Aan bewijs op dit punt wordt niet toegekomen. Dit betekent dat het er in deze procedure voor moet worden gehouden dat van enig nadeel vanaf 22 april 2015 geen sprake is, zodat voor een verdere aanvulling overeenkomstig het sociaal plan (tot de in totaal opgebouwde 30 maanden) geen plaats is.
3.23.
[bouw] Bouw heeft in eerste aanleg ter zitting nog betoogd dat zij een verhoogde premie aan het UWV moet betalen als een werknemer ziek uit dienst treedt en dat die premie in het geval van [appellant] € 35.000,00 is zodat zij niet daarnaast ook nog een aanvulling op zijn uitkering kan voldoen, maar hiertegenover heeft [bouw] Bouw ook aangegeven dat, als [appellant] tot de pensioengerechtigde leeftijd ziek blijft, het geld naar collega’s gaat (vonnis waarvan beroep r.o. 3.5 en aantekeningen van de zitting in eerste aanleg, laatste pagina). Los van de vraag of [bouw] Bouw daadwerkelijk een (aanzienlijk) hogere premie aan het UWV moet betalen, is van betalingsonmacht aan haar kant niet gebleken. Het risico van een verhoogde premie komt in de gegeven omstandigheden voor rekening van [bouw] Bouw en kan niet worden afgewenteld op [appellant] door deze te ‘verrekenen’ met de hem op grond van het sociaal plan toekomende aanvulling op zijn Ziektewetuitkering.
3.24.
De slotsom is dat de grieven slagen. Het hof zal het beroepen vonnis daarom vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van [appellant] alsnog toewijzen zoals hierna te melden.
Over de door [bouw] Bouw te betalen aanvullingen is wettelijke rente verschuldigd. De wettelijke rente gaat lopen vanaf het moment dat [bouw] Bouw met de betaling daarvan in verzuim is (artikel 6:119 BW).
[appellant] heeft wettelijke rente gevorderd vanaf 17 oktober 2014 tot aan de dag der algehele voldoening. Anders dan hij stelt, is [bouw] Bouw op 17 oktober 2014 niet in verzuim met betaling van de aanvullingen over de gehele periode vanaf 16 juni 2014 tot 22 april 2015, maar slechts over de tot 17 oktober 2014 opeisbaar geworden aanvullingen. De wettelijke rente over de aanvullingen die in de periode vanaf 17 oktober 2014 tot 22 april 2015 opeisbaar zijn geworden kan derhalve pas worden toegewezen telkens vanaf het moment waarop de betreffende aanvullingen opeisbaar zijn geworden.
De vordering tot overlegging van een deugdelijke specificatie kan eveneens worden toegewezen, waarbij het hof de gevorderde dwangsom gelet op de percentages van de respectievelijke aanvullingen zal matigen tot € 25,00 voor elke dag dat [bouw] Bouw daarmee in gebreke blijft tot een maximum van € 250,00 per specificatie.
[appellant] heeft tot slot € 500,00 wegens buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. Ingevolge het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten worden buitengerechtelijke incassokosten berekend als percentage van de hoofdsom van de vordering. [appellant] heeft niet gesteld wat de hoogte van de door [bouw] Bouw verschuldigde aanvulling(en) is en hiervan is ook niet gebleken. Aan bewijs op dit punt wordt evenmin toegekomen. Dit betekent dat geen berekening van een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten kan worden gemaakt, zodat de vordering van [appellant] in zoverre dient te worden afgewezen.
3.25.
[bouw] Bouw zal, als de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep (tarief II, in eerste aanleg € 452,00 x 2 punten, derhalve € 904,00, en in hoger beroep € 894,00 x 1,5 punt, derhalve € 1.341,00). De gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring zal eveneens worden toegewezen.
4 De uitspraak
vernietigt het vonnis waarvan beroep en, opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [bouw] Bouw tot betaling van de aanvullingen zoals omschreven in artikel 3.1 van het sociaal plan over de periode vanaf 16 juni 2014 tot 22 april 2015, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 oktober 2014 over de aanvullingen die in de periode vanaf 16 juni 2014 tot 17 oktober 2014 opeisbaar zijn geworden, en vanaf die datum met de wettelijke rente vanaf de datum van opeisbaarheid van de respectievelijke aanvullingen in de periode van 17 oktober 2014 tot 22 april 2015, tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [bouw] Bouw tot overlegging van deugdelijke specificaties van voornoemde aanvullingen, binnen 14 dagen na betekening van dit arrest, op verbeurte van een dwangsom van € 25,00 voor elke dag dat [bouw] Bouw daarmee in gebreke blijft tot een maximum van
€ 250,00 per specificatie;
veroordeelt [bouw] Bouw in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [appellant] op € 98,36 aan dagvaardingskosten, op € 78,00 aan griffierecht en op € 904,00 aan salaris advocaat in eerste aanleg en op
€ 98,98 aan dagvaardingskosten, op € 311,00 aan griffierecht en op € 1.341,00 aan salaris advocaat voor het hoger beroep;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. van Rijkom, Y.L.L.A.M. Delfos-Roy en M.E. Smorenburg en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 7 juni 2016.