Het hof overweegt als volgt.
Niet het verlijden van het testament door de notaris, maar de wilsverklaring van [erflater] , het testament, dat wil zeggen de eenzijdige rechtshandeling is nietig, artikel 3:34 lid 2 BW. De verklaring van erfrecht is een door de notaris ná het overlijden van [erflater] opgemaakte akte, artikel 4:188 BW. De nietigheid van de verklaring van erfrecht volgt dus niet uit de nietigheid van het testament. De nietigheid van het testament brengt wel mee dat de (inhoud van de) verklaring van erfrecht (achteraf) onjuist is (gebleken) en vervangen dient te worden door een (nieuwe) verklaring van erfrecht die in overeenstemming is met onderhavige beslissing, met aantekening daarvan op de minuut van de oorspronkelijke verklaring van erfrecht.
[geïntimeerde] heeft geen belang gesteld gediend bij nietigverklaring, welk belang, gelet op artikel 4:187 BW ook niet voor de hand ligt.
De eventuele nietigverklaring wegens strijd met artikel 3:40 BW moet worden beoordeeld naar het moment van het opmaken van de verklaring van erfrecht. Ten tijde van het opmaken van die verklaring was ten tijde van de afgifte niet onjuist, ongeldig of in strijd met de openbare orde.
Een verklaring van erfrecht wordt bovendien niet aangemerkt als een rechtshandeling en heeft geen constitutieve werking, en brengt geen wijziging in bestaande rechtsverhoudingen, (deze heeft een bewijsfunctie en legitimeert de gebruiker) zodat deze zich ook niet leent voor nietigverklaring (vgl. rb. Noord-Nederland 9 oktober 2013, ECLI:NL:RBNNE:2013:7180).