3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
a. a) [appellant] , geboren op [geboortedatum] 1937, is in 1962 in dienst getreden bij de N.V. Nederlandse Staatsmijnen als bankmedewerker. De rechten en verplichtingen uit de arbeidsovereenkomsten met de werknemers van N.V. Nederlandse Staatsmijnen, waaronder die van [appellant] , zijn per 15 mei 1975 overgenomen door DSM Limburg B.V. [appellant] is na een lang dienstverband, waarin hij verschillende functies heeft uitgeoefend, met ingang van 1 april 1996 op eigen verzoek ontslagen uit de dienst van DSM Limburg B.V. (dagvaarding in eerste aanleg punt 1 en productie 5, en cvd punt 3.2).
b) In een brief van dr. [arts] van Ziekenhuis Oost-Limburg van 9 juli 2010 is onder meer vermeld: “ [appellant] (…) bezocht onze raadpleging (…). Hij is gekend met asbestose.” (dagvaarding in eerste aanleg, productie 2).
c) De advocaat van [appellant] heeft in een brief van 24 september 2011 aan DSM Insurances B.V.onder andere geschreven: “Geachte heer, mevrouw, (…) Cliënt heeft tijdens zijn dienstverband bij DSM tussen 5 september 1962 en 1 oktober 1966 te maken gehad met blootstelling aan asbest. Het is aannemelijk dat de bij cliënt geconstateerde longaandoening veroorzaakt is door deze blootstelling aan asbest. In verband daarmee stel ik DSM bij dezen aansprakelijk en vorder ik vergoeding van de schade, zowel in materiële als in immateriële zin die cliënt lijdt ten gevolge van zijn asbestaandoening. Voorts verzoek ik u mij een kopie te zenden van het bij u aanwezige dossier van cliënt, inclusief de mogelijke medische gegevens.” (dagvaarding in eerste aanleg, productie 3).
d) [vertegenwoordiger DSM] van DSM Ongevallen- en Beroepsziektencommissie heeft in een brief van 10 oktober 2011, op briefpapier van DSM Insurances B.V., aan de advocaat van [appellant] verzocht om medische informatie (cvr productie 16).
e) De advocaat van [appellant] heeft bij brief van 17 oktober 2011 aan DSM Insurances B.V., ter attentie van mevrouw [vertegenwoordiger DSM] , hierop gereageerd en nogmaals verzocht om het personeelsdossier (dagvaarding in eerste aanleg, productie 4).
f) DSM Legal Affairs heeft bij brief van 4 november 2011, op briefpapier van Koninklijke DSM N.V., een afschrift van het personeelsdossier aan de advocaat van [appellant] toegezonden. In de brief is onder andere vermeld: “DSM betwist dat…” en “DSM behoudt zich evenwel terzake alle rechten en weren voor.”. Deze brief is ondertekend door “Mevr. mr. [Advocaat 1] Advocaat Koninklijke DSM N.V.”. Het personeelsdossier bevat als laatste pagina een kopie van een ontslagaanvraag van [appellant] , waarin hij heeft verzocht om ontslag uit de dienst van DSM Limburg B.V. per 1 april 1996 (dagvaarding in eerste aanleg, productie 5).
g) De advocaat van [appellant] heeft bij brief van 14 november 2011, gericht aan DSM Insurances B.V., ter attentie van mevrouw mr. [Advocaat 1] , bevestigd dat hij een afschrift van het personeelsdossier van [appellant] over de periode van 1955 tot 1996 had ontvangen en verzocht om stukken van na die periode (mvg productie 23).
h) In een e-mail van 8 december 2011 is hierop aan de advocaat van [appellant] onder meer geantwoord: “De heer [appellant] is per 1 april 1996 uit dienst getreden. Het ontslagformulier treft u aan in de pdf van het personeelsdossier (pagina 45, is laatste blad). Per 1 april 1996 heeft hij een WSW-dienstverband gekregen. Ik kan u derhalve geen stukken betrekking hebbend op de periode vanaf 1 april 1996 overleggen.”. Deze e-mail is ondertekend door “Mevrouw mr. [Advocaat 1] , Advocaat, Senior Legal Counsel | Attorney at Law | DSM Legal Affairs” (dagvaarding in eerste aanleg, productie 7).
i. i) De advocaat van [appellant] heeft daarop bij brief van 12 december 2011, gericht aan DSM Insurances B.V., ter attentie van mevrouw mr. [Advocaat 1] , gereageerd en opnieuw aanspraak gemaakt op vergoeding van de gehele schade (mvg productie 24).
j) In een e-mail van 21 december 2011 is aan de advocaat van [appellant] geschreven dat hij uiterlijk 10 januari 2012 zou worden bericht. Deze e-mail is ondertekend door “mr. [Advocaat 1] , Senior Legal Counsel | Member of the Dutch Bar, Attorney at Law | DSM Legal Affairs (mvg productie 25).
k) DSM Legal Affairs heeft in een brief van 10 januari 2012, op briefpapier van Koninklijke DSM N.V., aan de advocaat [appellant] aangegeven: “DSM stelt zich op het standpunt dat deze zaak verjaard is. DSM heeft hierbij overwogen dat zowel de korte als de lange verjaringstermijn van artikel 3:310 BW zijn verlopen. (…)”. Deze brief is ondertekend door “Mevrouw mr. [Advocaat 1] , Advocaat Koninklijke DSM N.V.” (dagvaarding in eerste aanleg, productie 6).
l) De advocaat van [appellant] heeft in een brief van 27 januari 2012, gericht aan DSM Insurances B.V., ter attentie van mevrouw mr. [Advocaat 1] , onder andere geschreven dat het beroep op verjaring volgens hem niet slaagt en nogmaals verzocht om de aansprakelijkheid te erkennen, bij gebreke waarvan hij tot dagvaarding zou overgaan (dagvaarding in eerste aanleg, productie 9).
m) [Advocaat 2] , advocaat bij Allan & Overy, heeft hierop in een brief van 10 mei 2012 aan de advocaat van [appellant] geschreven: “DSM heeft geconcludeerd in uw schrijven geen aanleiding te zien tot wijziging van haar standpunt inzake de verjaring. (…)”. (mvg productie 26). Daarbij is geen afzonderlijke rechtspersoon vermeld.
n) [appellant] is op 12 juli 2013 overgegaan tot dagvaarding van DSM N.V.
3.10.
[appellant] voert in de toelichting op zijn grief aan dat hij op grond van de door DSM N.V. opgewekte schijn ervan uit mocht gaan dat DSM N.V. de door hem in rechte aan te spreken wederpartij is (artikel 3:35 BW) (mvg punt 12).
DSM N.V. is, ook nadat zij het personeelsdossier op 4 november 2011 aan hem had toegestuurd, volgens [appellant] de indruk blijven wekken dat zij de aan te spreken wederpartij was. Op alle brieven van [appellant] van ná 4 november 2011, gericht aan DSM Insurances B.V., heeft DSM N.V. onder haar eigen naam, dan wel via één van haar dochterbedrijven, geantwoord. Daarmee heeft DSM N.V. volgens [appellant] willens en wetens de schijn opgewekt dat zij de wederpartij van [appellant] was (mvg punten 14 en 16).
Verder had DSM N.V. [appellant] er, volgens hem, op moeten wijzen dat niet zij maar DSM Limburg B.V. de aan te spreken (oud-) werkgever was. Door die informatie achterwege te laten en eerst bij conclusie van antwoord het verweer te voeren dat [appellant] de verkeerde onderneming had gedagvaard, heeft DSM N.V. onbehoorlijk en in strijd met de redelijkheid gehandeld, aldus [appellant] (mvg punten 15 en 17).
Voorts is volgens [appellant] relevant dat bij DSM N.V. geen enkel misverstand bestond over de achtergrond en de strekking van zijn vordering en DSM N.V. binnen haar concern geen nadeel lijdt, omdat de uitkomst van de zaak materieel gezien dezelfde zou zijn geweest als DSM Limburg B.V. zou zijn aangesproken (mvg punten 18 en 19).
Tot slot moet in de visie van [appellant] meewegen dat voor hem een groot belang op het spel staat nu asbestose is vastgesteld, een ziekte die in 50% van de gevallen leidt tot longkanker (mvg punt 20).
3.11.
DSM N.V. heeft gemotiveerd betwist dat zij bij [appellant] het vertrouwen heeft gewekt dat zij de in rechte aan te spreken wederpartij was. Zij voert het volgende aan.
Na de reactie van [appellant] van 17 oktober 2011 is de correspondentie overgenomen door mr. [Advocaat 1] (inhouse advocaat) en zijn enkele brieven ondertekend door: “Mevr. mr. [Advocaat 1] , Advocaat Koninklijke DSM N.V.”. Hiermee wordt niet meer en minder aangegeven dan dat zij namens DSM N.V. en al haar dochterondernemingen werkzaam is. Dit sluit aan bij de toen geldende Verordening op de praktijkuitoefening in dienstbetrekking, waaruit blijkt dat een advocaat in dienstbetrekking optreedt voor alle rechtspersonen en vennootschappen die deel uitmaken van de groep waarbij de advocaat in dienst is. De afdeling Legal Affairs is een overkoepelende afdeling voor de DSM-groep. Geen van de dochterondernemingen heeft een eigen juridische afdeling. Het feit dat mr. [Advocaat 1] de correspondentie heeft overgenomen, betekent dan ook niet dat vanaf dat moment de correspondentie namens DSM N.V. is gevoerd. Partijen hebben in hun correspondentie weliswaar gerefereerd aan DSM, maar die afkorting is niet ongebruikelijk en kan niet tot verwarring leiden over het feit dat DSM Limburg B.V. werkgever van [appellant] was (mva punten 2.9, 2.10, 2.22 en 2.23).
DSM N.V. had tot aan de dagvaarding niet kunnen vermoeden dat [appellant] haar in rechte zou aanspreken, zodat zij hem in alle redelijkheid er niet op heeft kunnen wijzen dat hij een andere partij zou moeten dagvaarden (mva punt 2.24).
DSM N.V. betwist dat zij geen nadeel lijdt door het feit dat DSM N.V. en DSM Limburg B.V. tot één concern behoren. Het is bovendien niet in overeenstemming met het Nederlands recht dat [appellant] om die reden DSM N.V. in rechte zou moeten kunnen aanspreken (conclusie AG bij HR 1 december 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA8722) (mva punt 25).
Tot slot ziet zij niet in hoe het grote belang van [appellant] ertoe zou moeten leiden dat zij, en niet zijn voormalig werkgever, in rechte moet worden betrokken (mva punt 2.27).