3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
-
[appellant] is op 9 maart 2015 bij Dedert in dienst getreden voor de duur van één jaar in de functie van Manager Finance/ICT tegen een salaris van € 6.000,- bruto per maand, exclusief emolumenten.
-
Artikel 10 van de arbeidsovereenkomst bevat de volgende geheimhoudingsverplichting:
“De werknemer is verplicht tot geheimhouding van alle gegevens over het bedrijf, de bedrijfsvoering en klanten van de werkgever waarvan hij weet of redelijkerwijze kan vermoeden dat deze vertrouwelijk zijn. Deze verplichting geldt ook na beëindiging van de arbeidsovereenkomst”
-
Op vrijdag 2 oktober 2015 vond een bespreking plaats op het kantoor van Dedert tussen [directeur Dedert] , directeur van Dedert, een vertegenwoordiger van de Rabobank en twee vertegenwoordigers van Yearsley Group, medeaandeelhouder en (potentieel) investeerder. [appellant] was voor deze bespreking niet uitgenodigd.
-
Ten tijde van het gesprek op 2 oktober 2015 had Dedert twee aandeelhouders: [directeur Dedert] hield 60% van de aandelen en Yearsley Group 40%.
-
[appellant] heeft tijdens een onderbreking van de bespreking op 2 oktober 2015 gesproken met [vertegenwoordiger Yearsley 1] (hierna: [vertegenwoordiger Yearsley 1] ), één van de twee vertegenwoordigers van Yearsley Group. In de kamer waar dit gesprek plaatsvond waren drie andere medewerkers van Dedert aanwezig.
-
Maandagmiddag 5 oktober 2015 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen [appellant] , [directeur Dedert] , mevrouw [manager verkoop Dedert] , Manager Verkoop bij Dedert en echtgenote van [directeur Dedert] , en de heer [Operation Manager Dedert] . Tijdens dit gesprek is [appellant] aangesproken op enkele uitlatingen die hij jegens [vertegenwoordiger Yearsley 1] zou hebben gedaan.
-
Diezelfde middag om 15:46 uur heeft de heer [vertegenwoordiger Yearsley 2] van Yearsley Group een e-mail aan [directeur Dedert] verzonden met de volgende tekst:
“Hi [directeur Dedert] ,
I’ve just tried your mobile and landline – [appellant] has just rung [betrokkene 2] & told him you have fired him
Can you please ring me on my mobile to discuss
[Operation Manager Dedert] ”
Bij brief van 5 oktober 2015 van [directeur Dedert] , verzonden per e-mail aan [appellant] op dezelfde dag om 19:24:59 uur, is [appellant] vrijgesteld van werk. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld:
“Geachte heer [appellant] ,
Zoals reeds aan u gecommuniceerd hebben wij kennis gekregen van omstandigheden die het vermoeden opwekken dat u bedrijfsgevoelige en vertrouwelijke informatie van en omtrent DedertIJs B.V. aan derden, althans in aanwezigheid van derden, bekend heeft gemaakt waarmee u in dat geval de wettelijke en contractuele vertrouwens- en geheimhoudingsplicht zou hebben geschonden.
Wij nemen dit, zoals reeds aangegeven, hoog op.
Teneinde een objectieve en volledige voorstelling van zaken te verkrijgen stellen wij een onderzoek in naar bovenstaande omstandigheden en ( mogelijke ) gedragingen(en).
Gedurende dat onderzoek ben u, met onmiddellijke ingang, vrijgesteld van uw werkzaamheden en gelieve u niet zonder voorafgaande afstemming met ons op kantoor te komen noch u toegang tot enige (digitale of andere soort) infrastructuur van DedertIJs B.V. te verschaffen.
Na afronding van voornoemd onderzoek zult u vanzelfsprekend door ons worden geïnformeerd omtrent de uitkomst alsook opvolging daarvan.”
Bij brief van 6 oktober 2015, verzonden per e-mail aan [directeur Dedert] op dezelfde dag om 11:36 uur, heeft [appellant] geprotesteerd tegen de vrijstelling van werk. Hij geeft daarin onder meer aan dat hij zich niet herkent in de reden die [directeur Dedert] opgeeft voor de schorsing en vraagt hem om deze reden concreet toe te lichten en te beargumenteren. Daarnaast vraagt hij een indicatie te geven voor de duur voor de schorsing.
Bij e-mail van 7 oktober 2015, 10:44:35 uur, heeft [directeur Dedert] [appellant] bericht dat ze hopen die week tot een afronding te kunnen komen, waarna ze hem zullen uitnodigen voor een bespreking van de resultaten van het onderzoek.
Bij e-mail van 8 oktober 2015, 18:49 uur, heeft [directeur Dedert] [appellant] bericht dat het onderzoek zich in de afrondende fase bevindt en nodigt hij hem uit om op 9 oktober 2015 om 10:00 uur op kantoor de resultaten van het onderzoek te bespreken.
Op 9 oktober 2015 heeft [appellant] een gesprek gehad met mevrouw [manager verkoop Dedert] . Na afloop van dit gesprek heeft [appellant] op verzoek van mevrouw [manager verkoop Dedert] zijn sleutels ingeleverd.
Op 10 oktober 2015, 13:25:08 uur heeft [directeur Dedert] per e-mail een brief, gedateerd 9 oktober 2015, verzonden aan [appellant] . In deze brief staat het volgende vermeld:
“Betreft: Ontslag op staande voet
Geachte heer [appellant] ,
Zoals in mijn brief van 5 oktober jl. aan u kenbaar is gemaakt, is naar aanleiding van uw gedragingen is door ons een onderzoek ingesteld.
Uit dat onderzoek, in combinatie met eerdere constateringen, is gebleken dat u op vrijdag 2 oktober jl. in een gesprek met (vertegenwoordigers van) de potentieel investeerder Yearsley Group uitingen heeft gedaan welke buiten uw verantwoordelijkheid en functie vallen, welke Dedert IJs B.V. ernstig nadeel hebben toegebracht, waaronder reputatieschade van Dedert IJs bij zowel Yearsly Group als bij haar eigen personeel. Deze reputatieschade heeft mogelijk het gevolg dat Yearsly Group geen (verdere) investeringen in Dedert IJs wenst te plegen, althans dat de investeringsonderhandelingen en vooruitzichten daardoor negatief zijn beïnvloed.
Het betreft de volgende door u gedane uitspraken:
U heeft (de vertegenwoordiger van) Yearsly Group gevraagd of Yearsly Group
voornemens is “het tot een faillissement van Dedert IJs te laten komen”. Daarmee
heeft u jegens de Yearsly Group de suggestie gewekt dat Dedert IJs geen
levensvatbare onderneming is. Tevens hebben deze uitspraken, gedaan in het bijzijn
van 3 medewerkers van Dedert IJs, ernstige onrust binnen de organisatie
veroorzaakt.
U heeft (de vertegenwoordiger van) Yearsly Group, zonder voorbehoud, gezegd dat,
indien de huidige directie na de investering aanblijft, personeelsleden, waaronder de
heer [Operation Manager Dedert] , Operation Manager, weg zouden gaan bij Dedert IJs. U
heeft tevens aangegeven dat overig personeel werkzaam bij Dedert IJs niet bereid
zou zijn “hard te lopen” voor, ondergetekende als directeur.
U heeft (de vertegenwoordiger van) Yearsly Group aangegeven dat de budgetten
welke onderdeel zijn van het investeringsonderhandingen “te laag zijn ingezet”
zonder deze analyse met de directie of uw leidinggevende bij Dedert IJs te bespreken
of besproken te hebben.
Op maandag 5 oktober jl. bent u, in aanwezigheid van ondergetekende, mevrouw [manager verkoop Dedert] , en de heer [Operation Manager Dedert] aangesproken op de gedane uitspraken als hierboven vermeld. U heeft tijdens dat gesprek bevestigd bovenstaande uitspraken te hebben gedaan en uw excuses nadrukkelijk aangeboden. Aan de hand daarvan heeft Dedert IJs reden gezien nader onderzoek, naar deze en eventuele overige gedragingen en de gevolgen daarvan, te (doen) plegen en u voor de door van het onderzoek geschorst.
Tot grote verbazing hebben wij vernomen van Yearsly Group dat u direct na het gesprek van 5 oktober jl. wederom contact heeft gezocht met (een vertegenwoordiger van) Yearsly Group in welk gesprek u aangegeven heeft te zouden zijn ontslagen door Dedert IJs, vanwege bovenomschreven uitingen.
Daargelaten dat die conclusie ten tijde onjuist was, heeft u, na nadrukkelijk te zijn aangesproken op het ontoelaatbaar contact met en de ontoelaatbare uitingen richting Yearsly Group, wederom contact opgenomen met Yearsly Group teneinde informatie te wisselen welke niet voor Yearsly Group bedoeld is en welke niet door u naar welke derden relatie van Dedert IJs dan ook gecommuniceerd dient te worden. Bovendien brengt u ook met deze uitingen, waarvan u weet dat deze niet op de waarheid zijn berust, nadeel toe aan Dedert IJs.
Gelet op het feit dat u in niet mis te verstane bewoordingen door ondergetekende bent gesommeerd dergelijke – onjuiste en benadelende – uitlatingen tegen een potentieel investeerder en in aanwezigheid van overig personeel achterwege te laten, heeft dit u niet weerhouden direct na het gesprek wederom contact op te nemen met betreffende vertegenwoordiger van de Yearsly Group. In dit gesprek heeft u weer bewust mededelingen gedaan waarvan u wist dat deze in strijd zijn met de waarheid met de kennelijke bedoeling, althans berustende in de mogelijkheid, hiermee nadeel toe te brengen aan Dedert IJs.
Op vrijdag 9 oktober bent u in de gelegenheid ook op deze constatering te reageren. U heeft aangegeven Yearsly Group inderdaad te hebben gebeld teneinde aan hen aan te geven dat u geschorst bent en na te gaan wat er door de Yearsly Group tegen Dedert IJs omtrent bovengenoemde uitingen is gezegd.
U heeft derhalve ook daarmee wederom Yearsly Group informatie verstrekt welke niet, althans niet door mededelingen uwerzijds, voor Yearsly Group bestemd was.
Met bovenstaande uitspraken en gedragingen heeft u in strijd gehandeld met de contractuele geheimhoudingsverplichting en vertrouwelijkheid voortvloeiende uit uw functie.
Gelet op de aard en de ernst van bovenstaande gedragingen kan het voortduren van de arbeidsrelatie tussen u en Dedert IJs niet langer van Dedert IJs worden gevergd. Bovenstaande ernstige gedragingen resulteren in een gerechtvaardigde grond voor ontslag op staande voet, welke u middels deze dan ook wordt gegeven. Daarmee is de tussen u en Dedert IJs bestaande arbeidsovereenkomst onverwijld en met onmiddellijke ingang opgezegd en beëindigd.
3.2.1.
In de onderhavige procedure heeft [appellant] in eerste aanleg (samengevat) verzocht Dedert te veroordelen tot:
-
betaling van een billijke vergoeding op grond van artikel 7:681 BW;
-
betaling van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging op grond van artikel 7:672 lid 9 BW;
-
het opmaken en uitbetalen van de eindafrekening op straffe van een dwangsom.
Daarnaast heeft [appellant] verzocht Dedert te veroordelen in de proceskosten.
3.2.2.
Dedert heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.7.
Voor het antwoord op de vraag of de ontslagverlening op staande voet onverwijld is geschied, is beslissend het tijdstip waarop de feiten die als de dringende reden tot het ontslag worden aangevoerd ter kennis zijn gekomen van de tot ontslagverlening bevoegde persoon in de onderneming.
Indien bij een werkgever het vermoeden is gerezen dat zich een dringende reden tot ontslag van een werknemer voordoet, en hij zich, alvorens tot ontslagverlening op staande voet over te gaan, van de juistheid van dat vermoeden wil vergewissen, is de daarbij van hem te vergen mate van voortvarendheid afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij onder meer valt te denken aan de aard en omvang van eventueel noodzakelijk onderzoek, de behoedzaamheid die bij het instellen van zulk onderzoek geboden kan zijn om geen onrust in het bedrijf van de werkgever te wekken, de eventuele noodzaak tot het inwinnen van rechtskundig advies en tot het verzamelen van bewijsmateriaal, en de door de werkgever in acht te nemen zorg om te vermijden dat, bij ongegrondbevinding van het vermoeden, de werknemer in zijn gerechtvaardigde belangen zou worden geschaad.
3.8.
Dedert heeft op vrijdag 2 oktober 2015 het vermoeden gekregen dat [appellant] ontoelaatbare uitlatingen jegens [vertegenwoordiger Yearsley 1] van Yearsley Group heeft gedaan. Dedert heeft aangevoerd dat zij op 2 oktober 2015 aan het eind van de middag van [vertegenwoordiger Yearsley 1] heeft vernomen wat [appellant] tegen [vertegenwoordiger Yearsley 1] heeft gezegd en dit is door [appellant] niet, dan wel onvoldoende, betwist. Dedert heeft naar aanleiding van dit vermoeden voldoende voortvarend gehandeld door op maandag 5 oktober 2015 [appellant] en Operation Manager [Operation Manager Dedert] uit te nodigen voor een gesprek op diezelfde dag. Als gevolg van de e-mail van de heer [vertegenwoordiger Yearsley 2] van Yearsley Group, later op die dag, heeft Dedert het vermoeden gekregen dat [appellant] na afloop van het gesprek contact heeft opgenomen met [vertegenwoordiger Yearsley 1] en hem heeft meegedeeld dat hij was ontslagen. Dedert heeft diezelfde avond per e-mail een brief aan [appellant] verzonden, waarin zij aan [appellant] heeft meegedeeld een onderzoek in te stellen en waarin [appellant] op non-actief is gesteld. Ook hiermee heeft Dedert naar het oordeel van het hof voldoende voortvarend gehandeld. Dedert hoefde [appellant] niet tijdens het gesprek op 5 oktober 2015 op non-actief te stellen, zoals [appellant] aanvoert. Op 8 oktober 2015 heeft Dedert [appellant] vervolgens uitgenodigd voor het gesprek op 9 oktober 2015. Dit betekent dat Dedert drie dagen heeft gehad om onderzoek te verrichten, zich te beraden en juridisch advies in te winnen. Dit acht het hof niet onredelijk. Tijdens het gesprek op 9 oktober 2015 heeft Dedert beoogd [appellant] op staande voet te ontslaan. Deze boodschap is evenwel niet zó aan [appellant] overgebracht, althans dit heeft [appellant] echter niet als zodanig begrepen. Immers, tijdens de mondelinge behandeling heeft mevrouw [manager verkoop Dedert] verklaard dat zij [appellant] tijdens het gesprek op 9 oktober 2015 heeft meegedeeld dat Dedert niet meer met hem verder kon en dat hij zijn sleutels moest inleveren. Dedert stelt voorts dat [appellant] na het gesprek de gelegenheid heeft gekregen om zijn spullen uit zijn kantoor te halen en afscheid te nemen van zijn collega’s en dat hij vervolgens door mevrouw [manager verkoop Dedert] begeleid is naar de uitgang. Wanneer er veronderstellenderwijs vanuit gegaan wordt dat deze stellingen juist zijn, is het hof van oordeel dat [appellant] uit de uitlatingen en gedragingen van Dedert niet zondermeer hoefde te begrijpen dat hij op staande voet was ontslagen. [appellant] heeft aangegeven dat hij tijdens het gesprek op 9 oktober 2015 wel heeft begrepen dat de arbeidsovereenkomst definitief zou eindigen. Dedert heeft vervolgens duidelijkheid gegeven over de wijze van beëindiging in de brief van [directeur Dedert] die [appellant] de volgende dag per e-mail heeft ontvangen en waarvan hij ook nog diezelfde dag kennis heeft genomen (zoals blijkt uit de doorzending van die mail die avond). Gelet op deze omstandigheden in onderling verband bezien is het hof van oordeel dat dit tijdig genoeg is en dat de ontslagverlening onverwijld is geschied. Nu in deze brief ook de redenen voor het ontslag op staande voet staan vermeld, is tevens aan het vereiste van onverwijlde mededeling van de redenen voor het ontslag op staande voet voldaan. De brief is ondertekend en gestuurd door [directeur Dedert] . Anders dan [appellant] heeft aangevoerd, is het ontslag dus wel bevoegd gegeven, daargelaten dat niet valt in te zien waarom mevrouw [manager verkoop Dedert] (in het kader van de aan haar door Dedert opgedragen taak) niet namens Dedert tot ontslag mocht overgaan.
3.14.
Ten tweede wordt [appellant] in de ontslagbrief verweten dat hij op 2 oktober 2015 jegens [vertegenwoordiger Yearsley 1] zonder voorbehoud zou hebben gezegd dat, indien de huidige directie na de investering aanblijft, personeelsleden, waaronder de heer [Operation Manager Dedert] , Operation Manager, weg zouden gaan bij Dedert en dat overig personeel werkzaam bij Dedert niet bereid zou zijn hard te lopen voor [directeur Dedert] als directeur.
[appellant] heeft in eerste aanleg niet, dan wel onvoldoende, betwist dat hij deze uitspraken jegens [vertegenwoordiger Yearsley 1] heeft gedaan. In hoger beroep komt hij daarop terug. Hij betwist nadrukkelijk dat hij deze uitspraken op 2 oktober 2015 jegens [vertegenwoordiger Yearsley 1] heeft gedaan. [appellant] geeft aan dat hij [vertegenwoordiger Yearsley 1] wel heeft meegedeeld dat hij en [Operation Manager Dedert] niet zeker zijn of zij zullen blijven wanneer de koers van de directie niet verandert, maar dat hij dit tijdens een eerder gesprek met [vertegenwoordiger Yearsley 1] heeft gedaan.
Op Dedert rust de bewijslast van haar stelling dat [appellant] de hiervoor vermelde uitspraken op 2 oktober 2015 jegens [vertegenwoordiger Yearsley 1] heeft gedaan. Het hof zal Dedert in de gelegenheid stellen deze stelling te bewijzen, zoals hierna in het dictum is vermeld.