Het hof ziet in hetgeen partijen naar voren brengen echter geen aanleiding om een ander bedrag dan het door de rechtbank vastgestelde bedrag van € 10.000,00 aan tegemoetkoming toe te wijzen. Het hof overweegt in dat kader als volgt.
Vast staat dat [appellant] , indien hij de in het gehuurde geëxploiteerde cafetaria naar een andere locatie zal verhuizen, verhuis- en inrichtingskosten zal moeten maken. Het hof begrijpt dat het door [appellant] genoemde bedrag ziet op een volledige schadevergoeding. Artikel 7:297 BW geeft de huurder echter geen aanspraak op een volledige vergoeding van deze kosten. Deze aanspraak gaat niet verder dan een tegemoetkoming in die kosten. Reeds hierom kan het door [appellant] genoemde bedrag van € 70.000,00 niet geheel worden toegewezen.
Bij de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming gaat het voorts niet alleen om de omvang van de gemaakte kosten, maar dient rekening te worden gehouden met alle relevante omstandigheden, waaronder begrepen de vergelijkbaarheid van de inrichting in de oude en in de nieuwe bedrijfsruimte en de ouderdom van de achtergebleven inrichting.
[appellant] heeft ter onderbouwing van de door hem te maken verhuiskosten een offerte van Euromovers van 24.650,00 en een offerte van [Koeriersdiensten] Koeriersdiensten van € 17.787,00 overgelegd en ter onderbouwing van de door hem te maken herinrichtingskosten een offerte van [Interieurbouw] Interieurbouw van € 28.940,00 en een offerte van Afbouwbedrijf [afbouwbedrijf] van € 48.732,75. Niet alleen worden de hoogte en noodzaak van de door [appellant] genoemde kosten gemotiveerd betwist door [geïntimeerde] , maar ook wordt de hoogte van het door [appellant] gestelde bedrag aan herinrichtingskosten, zo heeft het hof ter gelegenheid van het pleidooi begrepen, met name beïnvloed door de keuze van [appellant] om op een andere locatie een geheel nieuwe cafetaria te beginnen. [appellant] heeft, bij die gelegenheid desgevraagd, zelf erkend dat bij het starten van een geheel nieuwe cafetaria aanzienlijk hogere herinrichtingskosten gemoeid zullen zijn dan bij de overname van een bestaande cafetaria, aangezien er in de eerste situatie verbouwd moet worden en er vergunningen aangevraagd moeten worden. Weliswaar heeft [appellant] gesteld dat de overname van een bestaande cafetaria weer gepaard gaat met aanzienlijke overnamekosten, maar [geïntimeerde] heeft een aantal advertenties van te koop staande cafetaria’s (onder andere Euro Snacks) in de omgeving overgelegd waarbij de overnamesom voor inventaris varieert van € 7.500,00 tot € 15.000,00 en waarvan [appellant] niet, althans onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat deze cafetaria’s vergelijkbaar zijn met die van hem en passend zijn voor hem. Het hof is van oordeel dat de hogere kosten die [appellant] heeft als hij elders een geheel nieuwe cafetaria start, terwijl hij ook had kunnen kiezen voor de ‘goedkopere’ variant van het overnemen van een al bestaande cafetaria, in ieder geval niet (volledig) voor rekening van [geïntimeerde] hoeven te komen.
Gelet op het voorgaande en mede in aanmerking nemende de duur van de huurrelatie en het gegeven dat huurrelaties nu eenmaal niet oneindig zijn en dat de door [appellant] gestelde herinrichtingskosten tevens betrekking zullen hebben op goederen die (deels) al aan vervanging toe zijn, acht het hof het door de kantonrechter vastgestelde bedrag van
€ 10.000,00 in het onderhavige geval een redelijk bedrag als (billijke) tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten van [appellant] bij beëindiging van de huurovereenkomst.
Zowel de zesde grief in principaal appel als de incidentele grief faalt.