De onderhavige casus verschilt van die in Ritzen-Hoekstra in zoverre dat, ingevolge artikel 7:230a lid 8 BW tegen de beschikking van 27 november 2015 geen hogere voorziening openstaat. Ook als de beschikking inhoudelijk onjuist zou zijn, of [geïntimeerde] in strijd met artikel 21 Rv zou hebben gehandeld, dan nog kan geen hoger beroep worden ingesteld.
Dit is wellicht anders indien [appellant] zich had beroepen op een grond voor doorbreking van het rechtsmiddelenverbod én hij op die grond hoger beroep zou hebben ingesteld. Het een noch het andere is gebeurd, althans daarvan is niet gebleken.
Uitgangspunt is dan dat de beschikking van de kantonrechter van 27 november 2015 onherroepelijk en onaantastbaar is. De maatstaf van Ritzen-Hoekstra, die van een andere situatie uitgaat, is derhalve niet zonder meer toepasbaar. Zo kan het beroep van [appellant] op juridische en feitelijke misslagen in de beschikking hem niet baten, nu die misslag niet herstelbaar is en er in beginsel van uitgegaan moet worden dat de beschikking rechtens regelt wat tussen partijen geldt, ook al zou die beschikking een dergelijke misslag bevatten.
Het hof neemt nog in overweging dat, gelet op de gestelde handelwijze van [geïntimeerde] (verzwijging), de beschikking wellicht herroepbaar is op grond van artikel 382 Rv, maar [appellant] heeft niet gesteld dat hij een zodanig procedure heeft geëntameerd, terwijl de termijn van drie maanden waarbinnen herroeping aanhangig moet worden gemaakt, sedert 11 februari 2015, inmiddels is verstreken.