2.1.
Belanghebbende is eigenaar van een woon- en bedrijfspand met de adressen [a-straat] 18 en [b-straat] 5 te [woonplaats] (hierna: het pand). Het pand is niet kadastraal gesplitst en ook juridisch is het pand niet gesplitst. Er heeft feitelijk een splitsing plaatsgevonden op basis van de gebruikersrechten. [a-straat] 18, een deel van de benedenverdieping, wordt door belanghebbende verhuurd aan [C] B.V. Het overige deel van het pand, [b-straat] 5 (hierna: de woning), wordt bewoond door belanghebbende.
2.2.
[C] B.V. is eigenaar en gebruiker van het naburige pand [a-straat] 20. [a-straat] 18 en [a-straat] 20 worden door [C] B.V. gebruikt als [D] -school. [a-straat] 18 en [a-straat] 20 zijn van binnenuit van elkaar gescheiden door een niet-afsluitbare schuifdeur. [a-straat] 18 beschikt over een aanrecht met een kraan en een wasbak, in [a-straat] 20 is een toilet aanwezig.
2.4.
Het pand beschikt over een gezamenlijke rioolaansluiting en over gezamenlijk te gebruiken nutsvoorzieningen. Zo is er één meterkast en één verwarmingsketel. Het pand beschikt over diverse ingangen. Aan de straatzijde is er een toegangsdeur tot [a-straat] 18. Deze ingang wordt echter niet meer gebruikt, omdat deze aan de binnenzijde is geblokkeerd. Aan de achterzijde bevindt zich een aparte ingang naar de bovenwoning. Rechts van deze ingang bevindt zich nog een andere ingang naar [a-straat] 18. Indien het pand via laatstgenoemde ingang wordt binnengegaan bevindt zich binnenin het pand aan de linkerzijde een deur die toegang geeft tot de woning. Deze deur is afsluitbaar door middel van een slot. Ook is er aan de zijde van [a-straat] 18 een boekenkast voor deze deur geplaatst. De trap naar de bovenverdieping van de woning is vanuit [a-straat] 18 niet zichtbaar en evenmin bereikbaar.
2.5.
De Verordening op de heffing en invordering van rioolheffing 2010 (hierna: de Verordening) luidt, voor zover van belang, als volgt:
“ Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Deze verordening verstaat onder:
a. perceel: een roerende of onroerende zaak of een zelfstandig gedeelte daarvan;
b. onroerende zaak: de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken;
(…)
Artikel 3 Belastbaar feit en belastingplicht
1. De belasting wordt geheven:
a. van degene die bij het begin van het belastingjaar het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een perceel dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering, verder te noemen: eigenarendeel; en
b. van de gebruiker van een perceel van waaruit water direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd, verder te noemen: gebruikersdeel.
(…)
Artikel 4 Zelfstandige gedeelten
Indien gedeelten van een in artikel 3 bedoeld perceel blijkens hun indeling bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, wordt de belasting geheven ter zake van elk als zodanig bestemd gedeelte, met dien verstande dat indien twee of meer van die gedeelten tezamen als één geheel worden gebruikt, deze als één perceel worden aangemerkt.
(…)
Artikel 6 Maatstaf van heffing
1. Het eigenarendeel wordt geheven naar een vast bedrag per perceel
2. Het gebruikersdeel wordt geheven naar het aantal kubieke meters water dat vanuit het perceel wordt afgevoerd.
(...)”
2.6.
Artikel 16 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Voor de toepassing van de wet wordt als één onroerende zaak aangemerkt:
a. een gebouwd eigendom;
b. een ongebouwd eigendom;
c. een gedeelte van een in onderdeel a of onderdeel b bedoeld eigendom dat blijkens zijn indeling is bestemd om als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt;
d. een samenstel van twee of meer van de in onderdeel a of onderdeel b bedoelde eigendommen of in onderdeel c bedoelde gedeelten daarvan die bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren;
(...)”