Bij de waardering van de vraag of NN is geslaagd te bewijzen dat, kort gezegd, [appellante] op 12 juli 2011 heeft geprobeerd NN te misleiden, stelt het hof het volgende voorop.
De onderhavige zaak betreft de keuken in de woning [adres 1] te [plaats] (rov. 4.1 sub c en e van het tussenarrest van 9 februari 2016). De keuken in die woning heeft waterschade opgelopen in december 2009, welke schade door NN is vergoed op basis van totaalverlies (rov. 4.1 sub e van het tussenarrest van 9 februari 2016), dit na opname van de schade op 8 februari 2010 (zie productie 2 bij conclusie van antwoord). Uit de getuigenverklaring van [klusjesman] blijkt dat [appellante] de keuken toen niet heeft vervangen, maar door [klusjesman] heeft laten repareren in januari 2010 althans begin 2010. Dit betekent dat [appellante] op de vraag van [vertegenwoordiger CED] en [vertegenwoordiger CED] in juli 2011 of zij de nota wilde laten zien, had moeten antwoorden dat die nota van geen belang was omdat de betreffende keuken al eens was vergoed door NN op basis van totaalverlies en zij die keuken toen niet had vervangen, maar had laten repareren. Zij heeft toen dit antwoord niet gegeven. Zij heeft daarentegen wel de bij akte na tussenarrest door haar in het geding gebrachte aanbetalingsfactuur van 27 september 2006 van de Keukenconcurrent laten zien. Die factuur is gericht aan Mevr. [appellante] , [adres 1] , maar op die aanbetalingsfactuur is als afleveradres vermeld “ [appellante] , [adres 2] ”, de woning waar [appellante] vanuit [adres 1] naar toe is verhuisd, en wel vóór de schade in 2009. [appellante] heeft dus een nota laten zien, en die, of een kopie daarvan, niet willen afgeven. Het feit dat [appellante] de keuken na de eerste schade niet heeft vervangen, maar door een kennis heeft laten repareren terwijl die keuken daarna is vergoed op basis van totaalverlies bezien in samenhang met het feit dat zij wel een factuur heeft laten zien, maar deze, hetzij origineel hetzij in kopie, niet heeft willen afgeven en daarbij heeft verzwegen dat zij de keuken niet heeft vervangen, vormt op zich reeds een sterke aanwijzing dat [appellante] in juli 2011 geprobeerd heeft NN te misleiden door de aanbetalingsfactuur te laten zien. In samenhang met de hiervoor weergegeven verklaringen van [vertegenwoordiger CED] en [vertegenwoordiger CED] is het hof van oordeel dat NN is geslaagd te bewijzen dat, kort gezegd, [appellante] op 12 juli 2011 heeft geprobeerd NN te misleiden. Het hof wijst met name op de volgende passages uit de verklaringen van respectievelijk [vertegenwoordiger CED] en [vertegenwoordiger CED] :
[vertegenwoordiger CED] : “U raadsheer-commissaris laat mij nu een nota zien van de Keukenconcurrent van 27 september 2006 die bij akte na tussenarrest is overgelegd en u vraagt mij of dit de betreffende nota is. Ik ben er redelijk zeker van dat dit de nota is die [appellante] ons toen heeft laten zien (…). Die nota was dus in mijn beleving niet goed en ik heb aan [appellante] gevraagd of zij zich niet vergiste. Zij zei heel stellig dat zij zich niet vergiste. Ik heb dit meerdere malen gevraagd en ik heb zeker één keer ook als motivering gegeven dat op de nota toch echt stond afleveradres [adres 2] . Ook nadat ik dit aan [appellante] voorhield bleef zij volharden. In mijn herinnering heb ik het een en ander wel zes keer aan haar voorgehouden maar bleef zij dus volharden. Ik ben toen daarop door gegaan en heb gezegd dat wij dan die nota zouden controleren bij de keukenleverancier en dat wij die nota daarom graag wilden meenemen of in elk geval een kopie daarvan. Dat wilde [appellante] niet en volgens mij kwam zij toen mede door onze volhardendheid tot inkeer. Ik bedoel hiermee dat zij niet tot inkeer kwam in de zin van ik geef toe dat ik een vergissing heb gemaakt, maar het was voor mij mede gelet op alles wat ik haar had voorgehouden een inkeer in de zin van ik wist dat de nota niet goed was maar ik wilde hem toch laten zien(…)”
[vertegenwoordiger CED] :”(…) [vertegenwoordiger CED] heeft toen aan [appellante] om facturen gevraagd en die heeft zich even teruggetrokken en kwam toen met een factuur van september 2006. Volgens [vertegenwoordiger CED] klopte die factuur niet want daar stond als afleveradres [adres 2] op terwijl de onderhavige keuken stond aan (…) [adres 1] (…). Zoals gezegd stond op die factuur als afleveradres voor de keuken [adres 2] . [vertegenwoordiger CED] heeft dit wel vijf á zes keer voorgehouden aan [appellante] , dus telkens dat als afleveradres [adres 2] stond vermeld voor de keuken en niet [adres 1] . [appellante] bleef de hele tijd volhouden dat de factuur toch betrekking had op [adres 1] . Nadat [vertegenwoordiger CED] vervolgens zei dat wij dan de factuur zouden natrekken en controleren bij de Keukenconcurrent en dat wij daarom een foto van de factuur wilden maken zei [appellante] dat wij geen foto mochten maken, dat dit deel van het gesprek niet in het verslag mocht worden opgenomen en griste zij de factuur weg. Zij zei toen naar mijn mening schuldbewust dat de factuur geen betrekking had op de keuken in [adres 1] . Die schuldbewustheid was volgens mij niet in de zin van een vergissing. Daarvoor was [vertegenwoordiger CED] te duidelijk geweest, paste het idee van vergissing niet in de wijze waarop zij geen toestemming gaf om een foto van die factuur te maken en bovendien paste dat ook niet bij de wijze waarop zij de factuur weer wegpakte. Zij griste die factuur echt weg. Tenslotte voeg ik nog toe dat ik ook tot deze conclusie kwam dat er geen sprake was van een vergissing gelet op het feit dat zij niet wilde dat dit deel van het gesprek in het verslag zou komen (…)”.
Zo [appellante] tijdens het gesprek al ziek is geweest, blijkt uit de verklaringen van [vertegenwoordiger CED] en [appellante] onvoldoende dat zij zodanig ziek was dat haar gedrag en verklaring moeten worden gepasseerd omdat zij, kort gezegd, zich onvoldoende bewust zou zijn geweest van een en ander. Dat spoort alleen al onvoldoende met het feit dat zij zo snel met een factuur kwam bezien in samenhang met de weigering om daarvan een kopie te laten maken.
Dit betekent dat de derde grief van [appellante] voor zover zij daarin heeft aangevoerd dat geen sprake is van opzettelijke misleiding aan haar zijde, faalt.