Met betrekking tot de vorderingen van partijen is de stand van zaken in deze procedure als volgt.
In eerste aanleg heeft de kantonrechter in conventie als volgt beslist (samengevat en met een door het hof aangebrachte nummering):
Het bedrag van € 39.143,15 in onderdeel 2) bestaat uit de volgende posten:
immateriële schadevergoeding € 60.000,=
betaald voorschot € 35.000,= ./.
resteert € 25.000,=
schadevergoeding ex artikel 6:107 BW € 1.873,56
schadevergoeding ex artikel 6:108 BW € 12.269,59
totaal € 39.143,15.
In het tussenarrest van 18 december 2012 heeft het hof over deze drie onderdelen van de vordering in conventie als volgt geoordeeld/overwogen:
Ad 1) toewijsbaar met uitzondering van het woord verwijtbaar (r.o. 4.41)
Ad 2) toewijsbaar met uitzondering van de ingangsdatum van de wettelijke rente over het
bedrag van € 12.269,59 (r.o. 4.48)
Ad 3) de verwijzing naar de schadestaatprocedure is niet gehandhaafd; vanwege verlies van levensonderhoud wordt een bedrag van € 7.950,= gevorderd, door De Schelde is deze post betwist; [geïntimeerde] kan daarop bij akte ingaan en (eventueel) haar vordering aanpassen en van documentatie voorzien (r.o. 4.52).
De reconventionele vordering van De Schelde is door de kantonrechter afgewezen. De grief hiertegen is door het hof verworpen (r.o. 4.53).