Het Hof stelt voorop dat het vaste rechtspraak is van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) dat belastingheffing is te beschouwen als aantasting van het eigendomsrecht in de zin van artikel 1 van het EP. Dat artikel houdt in, aldus eveneens vaste jurisprudentie van het EHRM, dat elke inbreuk door de Staat op het ongestoorde genot van eigendom van een natuurlijke persoon of een rechtspersoon in overeenstemming met het nationale recht dient te zijn (‘lawfulness’) en een legitiem doel van algemeen belang (‘legitimate aim’) moet dienen. Bij de keuze van de middelen om het algemeen belang te dienen, komt aan de wetgever een zeer ruime beoordelingsmarge toe (‘an exceptionally wide margin of appreciation’). Verder vereist het bepaalde in artikel 1 van het EP dat het toepasselijke nationale recht voldoende toegankelijk, precies en voorzienbaar is in de uitoefening en aldus een waarborg biedt tegen willekeur (‘arbitrariness’). De vereisten van precisie en voorzienbaarheid brengen mee dat een wet zodanig duidelijk dient te zijn dat de burger redelijkerwijs in staat is om de daaruit voortvloeiende gevolgen van zijn handelen te voorzien, zodat hij zijn gedrag op de wet kan afstemmen. Ten slotte brengt de door artikel 1 van het EP beoogde bescherming mee dat een redelijke mate van evenredigheid moet bestaan tussen de gebruikte middelen en het doel dat ermee wordt nagestreefd. Dit vereist dat een redelijke en proportionele verhouding (‘fair balance’) bestaat tussen het – legitieme – doel in het algemeen belang en de bescherming van individuele rechten, en dat betrokkenen als gevolg daarvan niet worden getroffen met een individuele en buitensporige last. Dit een en ander houdt ook in dat burgers niet in redelijkheid erop mogen vertrouwen dat wettelijk geregelde aanspraken op belastingvrijstellingen en belastingtarieven ongewijzigd zullen blijven.
Vergelijk voor het vorenstaande onder meer EHRM 6 november 1980, Sunday Times tegen Verenigd Koninkrijk, no. 6538/74; EHRM 29 april 2008, Burden tegen Verenigd Koninkrijk, no. 13378/05; HR 3 april 2009, nr. 42467, ECLI:NL:HR:2009:BC2816, BNB 2009/268; HR 10 september 2010, nr. 08/04653, ECLI:NL:HR:2010:BK3103, BNB 2011/65; EHRM 31 juli 2014, Yukos tegen Rusland, no. 14902/04; EHRM 14 mei 2013, N.K.M. tegen Hongarije, no. 66529/11; HR 27 juni 2014, nr. 12/04122, ECLI:NL:HR:2014:1523, BNB 2014/219 (hierna: het arrest BNB 2014/219); EHRM 27 oktober 2015, Konstantin Stefanov tegen Bulgarije, no. 35399/05; HR 29 januari 2016, nr. 15/03090, ECLI:NL:HR:2016:124, BNB 2016/164; en HR 10 juni 2016, nr. 14/05020, ECLI:NL:HR:2016:1129, BNB 2016/177.