GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team belastingrecht
Enkelvoudige Belastingkamer
Kenmerk: 16/00351
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 1 april 2016, nummer BRE 15/7621, in het geding tussen
belanghebbende,
de heffingsambtenaar van de gemeente Breda,
hierna: de Heffingsambtenaar,
betreffende na te melden beschikking en aanslag.
1 Ontstaan en loop van het geding
1.1.
Bij beschikking van 28 februari 2015, vervat in een op dezelfde datum gedagtekend aanslagbiljet, heeft de Heffingsambtenaar op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres 1] 49, gelegen te [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2014, voor het kalenderjaar 2015, vastgesteld op € 583.000. In dit geschrift is tevens de aanslag onroerendezaakbelastingen voor het kalenderjaar 2015 bekendgemaakt (hierna: de aanslag OZB).
1.2.
Na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar heeft de Heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 25 november 2015 het bezwaar gegrond verklaard en de vastgestelde waarde van de onroerende zaak verminderd tot een waarde van
€ 563.000, met dienovereenkomstige vermindering van de aanslag OZB.
1.3.
Tegen de uitspraken op bezwaar is beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45.
De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de waarde van de onroerende zaak verminderd tot een waarde van € 523.000, de Heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 162 en de Heffingsambtenaar gelast het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 45 aan hem te vergoeden.
1.4.
Tegen deze uitspraak is hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 14 februari 2017 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede, namens de Heffingsambtenaar, de heer [A] en de heer [B] , taxateur.
1.6.
De Heffingsambtenaar heeft ter zitting, zonder bezwaar van de wederpartij, een kopie overgelegd van het ‘Aanwijzingsbesluit heffingsambtenaar’.
1.7.
Aan het slot van deze zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd.
1.8.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
1.9.
Belanghebbende heeft op 14 februari 2017 een faxbericht aan de griffier van het Hof gezonden. Dit faxbericht is opgevat als een verzoek om heropening van het vooronderzoek, welk verzoek op de hierna onder 4.1 vermelde gronden is afgewezen.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden komen vast te staan.
2.1.
Belanghebbende is op waardepeildatum 1 januari 2014 eigenaar van de onroerende zaak. De onroerende zaak (bouwjaar 1972) is een vrijstaande woning, met een aangebouwde woonruimte, een garage en een hobbyruimte, gelegen in het buitengebied van [woonplaats] op een perceel grond van 2.360 m².
2.2.
De onroerende zaak is op verzoek van de Heffingsambtenaar in beroep getaxeerd door de heer [B] , taxateur WOZ in dienst van de gemeente Breda .
2.2.1.
In zijn in eerste aanleg overgelegd taxatierapport van 22 februari 2016 (hierna: het taxatierapport) taxeert de heer [B] de onroerende zaak op de waardepeildatum 1 januari 2014 op een waarde in het economische verkeer van € 523.000. Dit taxatierapport wordt ondersteund door verkoopcijfers van zeven met de onroerende zaak vergeleken objecten. Dit betreffen de vrijstaande woningen [adres 2] 22 te [C] , [adres 3] 7 te [woonplaats] , [adres 4] 52 te [woonplaats] , [adres 5] 99 te [C] , [adres 6] 14 te [D] , [adres 7] 6 te [E] en [adres 8] 4 te [woonplaats] (hierna: de referentiepanden).
2.2.2.
In het taxatierapport is de inhoud van de onroerende zaak als volgt opgenomen:
Woning : ca. 785 m³
Aanbouw woonruimte : ca. 150 m³
Garage aangebouwd : ca. 142 m³
Hobbyruimte : ca 71 m³
De inhoud van de onroerende zaak is bij de taxatie opnieuw geïnventariseerd. Hierbij is uitgegaan van de in het taxatierapport opgenomen bouwtekeningen en luchtfoto’s. Bij zijn verweerschrift in hoger beroep heeft de Heffingsambtenaar als bijlage 2 een inventarisatiekaart overgelegd waarvan de inhoud van de onroerende zaak overeenkomt met de in het taxatierapport genoemde inhoud.
2.2.3.
De onderhoudstoestand van de onroerende zaak wordt door de taxateur omschreven als redelijk, de uitstraling eveneens als redelijk en de kwaliteit als matig tot redelijk. De kwalificatie matig heeft betrekking op de te vervangen dakconstructie. Te dier zake heeft de taxateur in zijn rapport rekening gehouden met een correctie van € 40.000.
Ter zake van de ligging (omgevingsoverlast) is bij de berekening van de waarde door de taxateur een correctie toegepast van € 27.000.
2.2.4
In het taxatierapport wordt de waarde van de onroerende zaak onderbouwd door middel van een taxatiematrix. Het taxatierapport is voorzien van beeldmateriaal van zowel de onroerende zaak als van de referentiepanden.
2.3.
In hoger beroep beroept de Heffingsambtenaar zich – naast het taxatierapport en de verkoopcijfers van de referentiepanden - op het verkoopcijfer van de vrijstaande woning [adres 9] 24 te [C] .
4 Gronden
Het onder 1.9 genoemde faxbericht
4.1.
Het onder 1.9 genoemde faxbericht van belanghebbende behelst een opgave van kosten die belanghebbende in verband met het onderhavige beroep heeft moeten maken. Het faxbericht, dat na de sluiting van het onderzoek ter zitting is binnengekomen, is opgevat als een verzoek om heropening van het vooronderzoek. In hetgeen in dat faxbericht is vermeld, is geen reden gevonden om tot heropening van het vooronderzoek over te gaan, omdat het onderzoek, zonder die heropening, volledig is geweest. Het faxbericht behoort derhalve niet tot de gedingstukken en slaat op de inhoud daarvan is geen acht geslagen.
De motivering van de uitspraak op bezwaar
4.2.
Belanghebbende stelt dat de uitspraak op bezwaar onvoldoende is gemotiveerd, dan wel onzorgvuldig is geformuleerd, omdat de afspraken met betrekking tot de inpandige opname van de woning en de verstrekking van foto’s daarin onjuist zijn weergegeven. De loop van de procedure in belastingzaken brengt in beginsel mee dat onzorgvuldigheden in de motivering van de uitspraak op bezwaar op zichzelf niet tot vernietiging van die uitspraak kunnen leiden. Hetgeen belanghebbende in dit verband heeft aangevoerd geeft – mede gelet op artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) – geen reden in dit geval anders te oordelen.
Niet gehoord in de bezwaarfase
4.3.
Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof het in eerste aanleg en in hoger beroep ingenomen standpunt dat hij ten onrechte niet is gehoord in de bezwaarfase, ingetrokken. Deze grief behoeft daarom geen behandeling.
Het gebruik van nieuwe vergelijkingsobjecten
4.4.
Belanghebbende voert als grief aan dat de Heffingsambtenaar in beroep en in hoger beroep ten onrechte andere vergelijkingsobjecten hanteert dan die hij in het taxatieverslag bij de WOZ beschikking heeft vermeld. Het staat partijen vrij om, binnen het kader van een goede procesorde, in elke fase van de procedure nieuwe vergelijkingsobjecten aan te voeren voor de onderbouwing van hun standpunten. Van een schending van een goede procesorde, van het fairplay-beginsel en/of van andere beginselen van behoorlijk bestuur is in het onderhavige geval geen sprake. Belanghebbende heeft in elke fase van de procedure ruim voldoende mogelijkheid gekregen om zich te kunnen verweren tegen het standpunt van de Heffingsambtenaar. De grief van belanghebbende faalt.
Ten aanzien van het geschil
4.5.
Ingevolge artikel 17, lid 2, van de Wet WOZ, moet de waarde van de onroerende zaak worden bepaald op de waarde, die aan de zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat, waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij geldt in dit geval als waardepeildatum 1 januari 2014. Naar de bedoeling van de wetgever is deze waarde de prijs die door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding.
4.6.
Ingevolge artikel 4, lid 1, onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet WOZ, wordt de in artikel 17, lid 2, van de Wet WOZ bedoelde waarde voor woningen onder meer bepaald door middel van een methode van vergelijking met referentieobjecten.
4.7.
Nu belanghebbende de juistheid van de vastgestelde waarde heeft betwist, rust op de Heffingsambtenaar de last aannemelijk te maken dat de waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum door hem niet te hoog is vastgesteld.
4.8.
De Heffingsambtenaar verwijst ter onderbouwing van de door hem verdedigde waarde van € 523.000 naar het in 2.2 vermelde taxatierapport van taxateur de heer [B] en de daarbij behorende taxatiematrix. Belanghebbende heeft de vergelijkbaarheid van de daarin genoemde referentieobjecten op zichzelf niet betwist. Dat heeft hij wél gedaan voor wat betreft het onder 2.3 in hoger beroep alsnog ingebrachte referentiepand [adres 9] 24 te [C] . Het Hof acht dit pand niet bruikbaar als referentiepand, omdat dit is verkocht op een datum (20 maart 2015) die te ver verwijderd is van de waardepeildatum en zal dan ook uitgaan van de zeven referentieobjecten zoals die door de taxateur zijn aangedragen in zijn taxatierapport.
4.9.
Voor zover belanghebbende in hoger beroep de maatvoering betwist waarvan taxateur de heer [B] in het taxatierapport is uitgegaan, wordt het volgende overwogen. De Heffingsambtenaar heeft gesteld dat de inhoud van de onroerende zaak is bepaald aan de hand van de in het taxatierapport opgenomen bouwtekeningen en luchtfoto’s. Daarnaast heeft de Heffingsambtenaar als bijlage 2 bij zijn verweerschrift in hoger beroep een inventarisatiekaart overgelegd waarvan de inhoud van de onroerende zaak overeenkomt met de in het taxatierapport genoemde inhoud. Aangezien belanghebbende hier niets tegen in heeft gebracht, wordt bij de beoordeling van het onderhavige geschil van die inhoud uitgegaan.
4.10.
Met het in 2.2 vermelde taxatierapport en de daarbij behorende taxatiematrix heeft de Heffingsambtenaar – mede gelet op het hierna overwogene aannemelijk gemaakt dat de onroerende zaak op de waardepeildatum 1 januari 2014 een waarde in het economische verkeer had van € 523.000.
4.10.1.
Belanghebbende stelt dat de Heffingsambtenaar bij het bepalen van de waarde onvoldoende rekening heeft gehouden met de overlast die wordt veroorzaakt door de laad- en losactiviteiten die plaatsvinden bij de naast de onroerende zaak gelegen kassen. Daarnaast stelt belanghebbende dat de correctie van € 27.000 die door de Heffingsambtenaar ter zake van de ligging (omgevingsoverlast) is toegepast, onvoldoende controleerbaar is.
4.10.2.
De Heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat van de ligging van de woning naast een kassencomplex inderdaad een waardedrukkende invloed uitgaat, maar dat hiermee voldoende rekening is gehouden bij het bepalen van de waarde.
4.10.3.
Uit de taxatiematrix volgt dat de voor de woning van belanghebbende gehanteerde m³-prijs (€ 210) lager is vastgesteld dan de m³-prijzen van de referentieobjecten (€ 280,81 tot € 747,97). Ook indien rekening wordt gehouden met het principe van afnemend grensnut, liggen de m³-prijzen van de vergelijkingsobjecten aanmerkelijk hoger dan de voor de woning gehanteerde prijs per m³.
Daarnaast is een aftrek toegepast voor de ligging (omgevingsoverlast) van € 27.000. De Heffingsambtenaar heeft – tegenover de enkele betwisting door belanghebbende – aannemelijk gemaakt dat hij voldoende rekening heeft gehouden met de waardedrukkende invloed van de ligging van de woning. De m³-prijs van de woning ligt aanzienlijk lager dan die van het referentieobject [adres 5] 99, dat op 164 meter afstand van de A16 en het tracé van de HSL is gelegen. Een zekere waardedruk vanwege geluidsoverlast geldt derhalve evenzeer voor dit referentieobject. Mogelijk dat de geluidsoverlast die belanghebbende ervaart groter is dan de overlast bij dit vergelijkingsobject, maar gelet op het grote verschil in m3-prijs en de extra aftrek van € 27.000 die de Heffingsambtenaar ter zake van de ligging heeft toegepast, is hiermee voldoende rekening gehouden.
4.10.4.
Belanghebbende heeft zijn stelling, dat naast het bedrag van € 40.000 in verband met de te vervangen dakconstructie en het bedrag van € 27.000 in verband met de ligging (omgevingsoverlast) nog een extra bedrag van € 24.000 in mindering moet worden gebracht vanwege de staat van onderhoud van de onroerende zaak (het geveltimmerwerk en de dakafwerking), onvoldoende onderbouwd en inzichtelijk gemaakt.
4.10.5.
Belanghebbende verwijst naar de waardedaling van vrijstaande woningen in [woonplaats] , die door de NVM is berekend op 2,8%. De Heffingsambtenaar rekent echter met een waardestijging van 16%. Belanghebbende stelt dat het verschil € 60.000 bedraagt (18,8% van de voor het voorafgaande tijdvak vastgestelde waarde) en dat dit bedrag in mindering gebracht moet worden op de door de Heffingsambtenaar verdedigde waarde van € 523.000.
4.10.6.
De juistheid van de voor een eerder tijdvak vastgestelde waarde staat thans niet ter beoordeling van de belastingrechter en aan de waardeontwikkeling van woningen kan geen, althans niet voldoende, betekenis worden toegekend voor de waardebepaling van een specifieke woning. Doel en strekking van de Wet WOZ brengen mee dat de waarde van een onroerende zaak voor elk tijdvak opnieuw wordt bepaald, aan de hand van feiten en omstandigheden die zich op of rond de waardepeildatum voordoen.
4.11.
Het vorenoverwogene leidt tot de conclusie dat de door de Rechtbank vastgestelde WOZ-waarde van € 523.000 niet te hoog is. Hetgeen belanghebbende overigens nog aan grieven heeft aangevoerd - zoals de muren zijn niet geïsoleerd en de bereikbaarheid met het openbaar vervoer is slecht - leidt niet tot een ander oordeel.
Ten aanzien van het griffierecht
4.12.
Er zijn geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Heffingsambtenaar aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.
Ten aanzien van de proceskosten in beroep bij de Rechtbank
4.13.
Belanghebbende klaagt dat de Rechtbank de door hem geclaimde kosten van € 243
(3 verleturen x € 81) voor het bijwonen van de door de Heffingsambtenaar in beroep gewenste taxatie van de onroerende zaak, niet heeft vergoed.
4.14.
In het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) is het begrip ‘verletkosten’ niet nader gespecificeerd. Blijkens de Nota van toelichting bij het Besluit (Stb. 1993, 763) worden tot de verletkosten in de zin van het Besluit gerekend kosten van tijdverzuim voor bijvoorbeeld het bijwonen van een zitting. Tijdverzuim door bijvoorbeeld het lezen van stukken valt, zo blijkt uit de Nota van toelichting, niet onder de verletkosten die op grond van het Besluit voor vergoeding in aanmerking komen. In de Nota van toelichting bij het Besluit is aldus geen limitatieve opsomming van ‘verletkosten’ opgenomen, maar wordt slechts een voorbeeld gegeven van kosten van tijdverzuim die tot de verletkosten worden gerekend. Behalve de kosten in verband met het persoonlijk bijwonen van de zitting, komen als verletkosten voor de fase van (hoger) beroep tevens in aanmerking de kosten van tijdverzuim die een belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met onderzoekshandelingen (i) die plaatsvinden op initiatief van de rechter, zoals het instellen van een onderzoek ter plaatse door de rechter, of (ii) tot het verrichten waarvan de rechter een partij of de partijen uitdrukkelijk in de gelegenheid heeft gesteld, zoals het doen instellen van een onderzoek door een deskundige (HR 16 september 2016, nr. 15/02193, ECLI:NL:HR:2016:2082).
4.15.
Hieruit volgt dat belanghebbende geen aanspraak kan maken op vergoeding van verletkosten in verband met de taxatie. De taxatie vond plaats op verzoek van de Heffingsambtenaar en niet op initiatief van de Rechtbank of nadat de Rechtbank partijen daartoe uitdrukkelijk in de gelegenheid heeft gesteld. De grief van belanghebbende faalt daarom.
Ten aanzien van de proceskosten in hoger beroep
4.16.
Er zijn geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
4.17.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de Rechtbank dient te worden bevestigd.
5 Beslissing
Aldus gedaan op: 30 maart 2017 door P.J.J. Vonk, in tegenwoordigheid van E.A.J. Vermunt, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
-
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
-
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
-
de naam en het adres van de indiener;
-
een dagtekening;
-
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.