Het hof begrijpt de grieven aldus dat [appellant] hiermee de navolgende gronden voor kennelijke onredelijkheid aanvoert:
Hieronder zullen – voor zover nodig - deze gronden achtereenvolgens nader worden beoordeeld.
3.9.2.
Ter toelichting op deze stellingname heeft [appellant] (ad a) aangevoerd dat in december 2013 in het kader van zijn reïntegratie na ziekmelding aan hem de functie is aangeboden van Projectleider NL, welke functie hij heeft aanvaard. Omdat het reorganisatieplan toen al bekend was, had [geïntimeerde] hem niet meer voor ontslag in aanmerking mogen laten komen. Wanneer die functie wordt aangeboden nadat het reorganisatieplan al is opgesteld, kan die functie volgens [appellant] niet door de reorganisatie zijn vervallen.
Voorts heeft [appellant] ad b aangevoerd dat sprake was van een volledige integratie van de afdelingen verkoop buitendienst van [geïntimeerde] en [de vennootschap 3] . Medio 2013 zijn de afdelingen verkoop van beide bedrijven samengevoegd en vanaf dat moment werden verkoopbesprekingen gezamenlijk gehouden en gingen de verkopers van beide bedrijven over en weer ook elkaars producten verkopen. Hoewel formeel niet in dienst van dezelfde werkgever, hadden de verkopers van [geïntimeerde] en [de vennootschap 3] dezelfde taken en hadden ook de verkopers van [de vennootschap 3] bij de afspiegeling betrokken moeten worden.
Ad c en d heeft [appellant] aangevoerd dat hij, voordat hij ziek werd, (nagenoeg) hetzelfde werk uitvoerde als zijn andere collega’s van [geïntimeerde] en [de vennootschap 3] . De functie van [appellant] was uitwisselbaar met die van de accountmanager [de vennootschap 3] en met de overige (oud-)verkopers van [geïntimeerde] en, in tegenstelling tot wat [geïntimeerde] aan het UWV heeft medegedeeld, niet uniek, aldus [appellant] .
3.9.4.
Ten aanzien van het ad b aangevoerde argument is het hof van oordeel dat de enkele omstandigheid dat twee zelfstandige bedrijven besluiten om uit efficiency-overwegingen samen te werken en hun verkopers over en weer ook elkaars producten te laten verkopen geen grond oplevert om te oordelen dat bij een reorganisatie van het ene bedrijf bij toepassing van het afspiegelingsbeginsel ook personeel van het andere bedrijf moet worden betrokken. Ook de omstandigheid dat een aantal bedrijven een fiscale eenheid vormen is daartoe onvoldoende.
Toetsing van hetgeen [appellant] heeft aangevoerd aan de externe en intern organisatorische kenmerken, genoemd in hoofdstuk 11 van de door het UWV toegepaste beleidsregels, levert ook geen grond op om te oordelen dat met betrekking tot [de vennootschap 3] en [geïntimeerde] sprake is van één bedrijfsvestiging. Beide bedrijven zijn zelfstandige rechtspersonen met zelfstandige financiële rapportages. Zij zijn wel in elkaars nabijheid, maar niet op hetzelfde adres gevestigd. De enkele omstandigheid dat verkopers van beide bedrijven over en weer elkaars producten verkopen betekent nog niet dat de beide ondernemingen zich extern als één eenheid presenteren. Uit het door [appellant] bij dagvaarding in eerste aanleg volgt ook dat de rayons van de verkopers van [geïntimeerde] en [de vennootschap 3] niet identiek zijn. Dat betekent dat de verkopers van beide bedrijven ook (deels) verschillende klanten bedienen. Niet gebleken is dat beide ondernemingen zich in wervingscampagnes of op het internet gezamenlijk als twee onderdelen van één onderneming presenteren. Beide bedrijven hebben een eigen productlijn en hun handelsnamen duiden er niet op dat zij onderdeel zijn van één onderneming. [geïntimeerde] had een eigen OR en kon zelfstandig personeel in dienst nemen en ontslaan. Al deze externe en interne kenmerken wijzen erop dat, hoewel over en weer diensten waren of werden geïntegreerd, (nog) geen sprake was van één onderneming.
Hetgeen [appellant] ter onderbouwing van zijn stellingname verder heeft aangevoerd is onvoldoende om te oordelen dat [geïntimeerde] en [de vennootschap 3] dusdanig met elkaar vereenzelvigd kunnen worden dat bij een reorganisatie van [geïntimeerde] ook personeel van [de vennootschap 3] betrokken moet worden.
3.9.5.1. Blijkens de door [appellant] als productie 14 bij dagvaarding overgelegde personeelslijst maakt [geïntimeerde] een onderscheid tussen de functiecategorie accountmanager filing ( [appellant] ) en de functiecategorie accountmanager filing & [de vennootschap 3] ( [medewerker 1] , [medewerker 2] en [medewerker 3] ). Als derde argument (ad c) voert [appellant] , zo begrijpt het hof, aan dat zijn functie niet uniek is, omdat de functies van accountmanager filing en accountmanager filing & [de vennootschap 3] uitwisselbaar zijn. [geïntimeerde] heeft dit betwist en gesteld dat de functie van [appellant] uniek was en niet uitwisselbaar met de functie accountmanager filing & [de vennootschap 3] . Afspiegeling hoefde daarom volgens [geïntimeerde] niet plaats te vinden. Het UWV heeft dit standpunt van [geïntimeerde] overgenomen.
3.9.5.2. Volgens artikel 4:2 van het ten deze nog toepasselijke Ontslagbesluit moet
– samengevat - bij het hanteren van het anciënniteitsbeginsel voor uitwisselbare functies een afspiegeling plaatsvinden per leeftijdsgroep. Volgens de beleidsregels van het UWV (hoofdstuk 12) is sprake van uitwisselbare functies, wanneer zij naar inhoud, vereiste kennis en vaardigheden en vereiste competenties vergelijkbaar en naar niveau en beloning gelijkwaardig zijn.
3.9.5.3. Partijen hebben zich in de gedingstukken niet uitgelaten over het niveau (binnen de organisatie van [geïntimeerde] ) van en de beloning voor de medewerkers in de desbetreffende functiecategorieën, zodat het hof aanneemt dat die gelijkwaardig zijn. Partijen nemen afwijkende standpunten in ten aanzien van de vergelijkbaarheid van de beide functies naar inhoud, vereiste kennis en vaardigheden en vereiste competenties.
3.9.5.4. Ter onderbouwing van zijn stelling dat de functie van accountmanager filing en de functie van accountmanager filing & [de vennootschap 3] uitwisselbaar zijn heeft [appellant] gewezen op de navolgende relevante feiten en omstandigheden:
- -
de afdelingen verkoop buitendienst van [geïntimeerde] en [de vennootschap 3] zijn medio 2013 met elkaar samengevoegd;
- -
verkoopbesprekingen vonden gezamenlijk plaats;
- -
alle verkopers, ook [appellant] , gingen zowel producten van [geïntimeerde] als producten van [de vennootschap 3] verkopen en de targets werden daar op afgestemd;
- -
een bijzonder opleiding voor de verkoop van [de vennootschap 3] producten is niet gegeven.
Ter onderbouwing hiervan heeft [appellant] schriftelijke verklaringen in het geding gebracht van de heren [medewerker 2] (collega) en [manager sales support] (manager sales support), een kopie van de rayonindeling voor de verkopers van [geïntimeerde] en [de vennootschap 3] en een kopie van de Targetbrief 2013-2014 die [geïntimeerde] hem heeft gestuurd.
3.9.5.5. In reactie op deze stellingname van [appellant] heeft [geïntimeerde] bij memorie van antwoord geciteerd uit haar ontslagaanvraag aan het UWV en verwezen naar de conclusie van antwoord (nrs. 39 t/m 50) en de conclusie van dupliek (nrs. 23 t/m 28). In de conclusie van antwoord erkent [geïntimeerde] dat het takenpakket van de verkopers van [geïntimeerde] is aangevuld met de verkoop van producten van [de vennootschap 3] . Zij voert daarbij aan dat dit met zich meebracht dat de verkopers zich moesten gaan richten op de verkoop van diensten in combinatie met softwareoplossingen. Dit vergde, aldus [geïntimeerde] , specifieke kennis, vaardigheden en competenties op het gebied van technologie en dienstverlening die in de functie van accountmanager filing niet waren vereist. Hiertoe zijn volgens [geïntimeerde] aan alle verkopers (in elk geval de heren [medewerker 1] , [medewerker 4] en [medewerker 5] ) intensieve en langdurige trainingen aangeboden. Ook aan [appellant] zijn die aangeboden, maar zonder resultaat.
3.9.5.6. Het hof overweegt nu als volgt.
Bij de beoordeling van de uitwisselbaarheid van functies gaat het om de functies en niet om de persoon van de medewerker die een bepaalde functie uitoefent. Als een medewerker toevallig een achtergrond heeft die die hem persoonlijk geschikt maakt voor een functie die niet uitwisselbaar is met zijn eigen functie, dan kan daarin geen grond zijn gelegen om te oordelen dat de functies uitwisselbaar zijn. [geïntimeerde] heeft gesteld dat voor de uitoefening van de functie van accountmanager filing & [de vennootschap 3] specifieke kennis, vaardigheden en competenties op het gebied van technologie en dienstverlening noodzakelijk is, welke kennis, vaardigheden en competenties voor de uitoefening van de functie accountmanager filing niet noodzakelijk is. [appellant] heeft dit niet weersproken. Zijn betoog komt erop neer dat hij die kennis bezat, dat hij dus in staat was om te functioneren als accountmanager filing & [de vennootschap 3] en dat de door [geïntimeerde] aan hem opgedragen werkzaamheden ook daadwerkelijk de werkzaamheden van een accountmanager filing & [de vennootschap 3] waren, omdat hij (nagenoeg) hetzelfde werk verrichtte als de accountmanagers filing & [de vennootschap 3] . Daarmee is echter niet weersproken dat voor de functies verschillende eisen en competenties verlangd worden die maken dat de functies niet uitwisselbaar zijn.
3.9.6.1. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ten aanzien van de toepasssing van het afspiegelingsbeginsel ligt tevens het standpunt besloten dat [geïntimeerde] hem ten onrechte heeft ingedeeld in de functiecategorie accountmanager filing en niet in de functiecategorie accountmanager filing & [de vennootschap 3] , omdat de hem opgedragen werkzaamheden niet wezenlijk verschilden van de werkzaamheden die [geïntimeerde] opdroeg aan de accountmanagers filing & [de vennootschap 3] . Dienaangaande overweegt het hof als volgt.
3.9.6.2. [geïntimeerde] heeft erkend dat medio 2013 het takenpakket van haar verkopers, waaronder [appellant] , is aangevuld met producten van [de vennootschap 3] . [geïntimeerde] heeft niet gesteld dat daarbij voor [appellant] een uitzondering is gemaakt in die zin, dat hij enkel producten van [geïntimeerde] moest of hoefde te verkopen. Het tegendeel volgt uit de targetbrief voor 2013-2014 die [geïntimeerde] aan [appellant] heeft doen toekomen (bijlage 8d bij dagvaarding). Deze brief vermeldt immers als targets voor [appellant] :
Omzet conform target
Scoringspercentage offertes 50%
Nieuwe klanten; 2 nieuwe klanten ( > € 500,00) per maand.
Verhouding offertes: AS 20% - [de vennootschap 3] 20% - Traditioneel 20% - Emailarchiveren 5%
Coaching collegae elke maand minimaal 2x co-visit (fysiek archief)
Van [appellant] werd dus verwacht dat 20% van de door hem te realiseren offertes [de vennootschap 3] producten of diensten zou betreffen, een even hoog percentage als voor “traditioneel”. Het hof neemt aan dat de 20% AS offertes betreft voor het onderdeel “Archiefspecialist” van [geïntimeerde] . De brief vermeldt als target een bedrag van € 1.090.000,=. De juistheid van de inhoud van deze targetbrief is door [geïntimeerde] niet weersproken.
3.9.6.3. Uit het voorgaande volgt dat het voor de periode 2013-2014 ook tot de taak van [appellant] behoorde om omzet te realiseren in producten en diensten van [de vennootschap 3] . [geïntimeerde] heeft niets aangevoerd ten aanzien van de taken/targets die zij aan de accountmanagers filing & [de vennootschap 3] heeft gesteld. Zij heeft niet gesteld dat (laat staan: in hoeverre) de van [appellant] voor de periode 2013-2014 verlangde werkzaamheden dusdanig afweken van hetgeen zij van de heren [medewerker 1] , [medewerker 2] en [medewerker 3] verlangde dat dit een indeling van [appellant] in de functiecategorie accountmanager filing kon rechtvaardigen.
3.9.6.4. Voor zover [geïntimeerde] heeft verwezen naar specifieke kennis en vaardigheden die een accountmanager filing & [de vennootschap 3] zou moeten hebben, welke kennis en vaardigheden [appellant] zou ontberen, heeft [appellant] dit standpunt van [geïntimeerde] weersproken en volgt uit de hem gestelde targets (waaronder het realiseren van offertes voor [de vennootschap 3] producten en diensten) dat een eventueel gebrek aan kennis en vaardigheden er voor [geïntimeerde] niet aan in de weg heeft gestaan om toch van [appellant] te verlangen dat hij in het jaar 2013-2014 [de vennootschap 3] producten en diensten zou gaan verkopen.
3.9.6.5. Het voorgaande voert het hof vooralsnog tot de slotsom dat het door [appellant] ingenomen standpunt dat de hem opgedragen werkzaamheden niet wezenlijk afweken van die van een accountmanager filing & [de vennootschap 3] door [geïntimeerde] niet, althans niet voldoende onderbouwd, is weersproken, zodat in rechte voorshands als vaststaand moet worden aangenomen dat [geïntimeerde] aan [appellant] voor de periode 2013-2014 geen wezenlijk andere taak heeft gesteld dan de taak die zij aan de accountmanagers filing & [de vennootschap 3] had gesteld. In dat geval is niet gebleken van feiten of omstandigheden die een indeling van [appellant] in een afzonderlijke functiecategorie accountmanager filing kunnen rechtvaardigen. Gelet op het specifiek op dit punt door [geïntimeerde] aangeboden bewijs zal het hof [geïntimeerde] toelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen het voorshands bewezen geachte feit dat de aan [appellant] voor de periode 2013-2014 gestelde taak niet wezenlijk afweek van de taak zoals die aan de accountmanagers filing & [de vennootschap 3] was opgedragen.