De man heeft de door de vrouw gestelde inkomensgegevens van 2016 betwist. De meest verstrekkende stelling van de man in deze procedure luidt dat de partneralimentatie op nihil moet worden gesteld omdat de vrouw niet heeft voldaan aan haar inspanningsverplichting om in haar eigen huwelijksgerelateerde behoefte te voorzien. De vrouw kan zich daarin niet vinden.
5.4.2.
Het hof kan de man, evenals de rechtbank, in zijn stelling volgen dat de vrouw niet heeft voldaan aan haar inspanningsverplichting.
In artikel 1: 157 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat de rechter aan de echtgenoot die niet voldoende inkomsten tot zijn levensonderhoud heeft, noch zich in redelijkheid kan verwerven, op diens verzoek ten laste van de andere echtgenoot een uitkering tot levensonderhoud kan toekennen. Uitgangspunt is dat elke ex-echtgenoot die alimentatie krijgt alles in het werk moet stellen om voldoende inkomsten te verwerven voor het eigen levensonderhoud.
Dit uitgangspunt geldt in dit geval voor de vrouw te meer nu dit hof bij beschikking van 15 december 2010 in rechtsoverweging 3.11. heeft overwogen:
“Op grond van het vorenstaande oordeelt het hof dat de vrouw thans nog niet in staat is om meer inkomen te verwerven. Van de vrouw kan echter worden verlangd dat zij zich inspant om in de toekomst meer inkomen ter verwerven en pogingen hiertoe inzichtelijk maakt door bijvoorbeeld het overleggen van sollicitatiebrieven. Het hof is van oordeel dat het redelijk is om van de vrouw te verlangen dat zij haar inspanningen vanaf 1 januari 2011 concreet maakt”.
Het hof constateert met de man dat de vrouw, zoals blijkt uit de door de vrouw zowel in eerste aanleg als in hoger beroep overgelegde sollicitatiebewijzen, in de jaren volgend op de uitspraak van het hof van 15 december 2010 niet of nauwelijks heeft gesolliciteerd, althans niet tot het jaar 2015 toen de man deze procedure tegen de vrouw is gestart en de vrouw meer is gaan solliciteren. Gezien de omvang van de voormelde huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw acht het hof het aannemelijk dat de vrouw, indien zij wel aansluitend aan de voormelde beschikking van dit hof van 15 december 2010 aan haar inspanningsverplichting had voldaan, op enigerlei wijze een zodanig inkomen had kunnen verwerven waarmee zij in haar behoefte had kunnen voorzien. Dat de vrouw heeft nagelaten aan die inspanningsverplichting te voldoen dient in beginsel geheel voor haar risico te komen.
5.4.3.1. De vrouw heeft, kort samengevat, gesteld dat de man het gerechtvaardigde vertrouwen heeft gewekt dat hij de vrouw niet meer gehouden acht aan haar inspanningsverplichting. Daarenboven is, aldus de vrouw, haar positie onredelijk bezwaard nu de man de vrouw alsnog na verloop van ruim twee jaar op haar inspanningsverplichting heeft gewezen.
De man heeft die stellingen van de vrouw gemotiveerd betwist.
Het hof overweegt het navolgende.
Van rechtsverwerking kan slechts sprake zijn indien de schuldeiser zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het vervolgens geldend maken van het betrokken recht. Vereist is de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan hetzij bij de wederpartij het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de gerechtigde zijn aanspraak niet (meer) geldend zal maken, hetzij de wederpartij in zijn positie onredelijk zou worden benadeeld in geval de gerechtigde zijn aanspraak alsnog geldend zou maken. Vaste rechtspraak van de Hoge Raad is dat enkel tijdsverloop of enkel stilzitten van de wederpartij onvoldoende is om rechtsverwerking aan te nemen. (zie o.a. HR 24 april 1998, NJ 1998, 621). Het hof volgt de vrouw niet in haar standpunt dat de man het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat hij de vrouw niet aan de door het hof opgelegde inspanningsverplichting zou houden. Immers de vrouw heeft erkend dat de man haar bij brief van zijn advocaat medio februari 2012 op haar inspanningsverplichting heeft gewezen en nadien ook bij brief van de man d.d. 10 juni 2014. Het hof volgt de vrouw evenmin in haar standpunt dat zij onevenredig benadeeld zou zijn. De vrouw heeft daartoe onvoldoende aangevoerd. Gelet op het rappel van de man in 2012 en in 2014 zoals hiervoor overwogen had het op de weg van de vrouw, en niet op de weg van de man, om de schade te beperken door eerder aan haar inspanningsverplichting te voldoen. Van onredelijke benadeling is derhalve geen sprake.
5.4.3.2. De vrouw heeft verder nog gesteld dat zij van 2011 tot en met 2014 verminderd belastbaar is geweest ten gevolge van aan stress gerelateerde klachten, hetgeen de man gemotiveerd heeft betwist. De vrouw heeft ter zitting verklaard dat zij in 2013 een burn-out heeft gehad, dat zij haar handen vol had aan de projecten die zij toen deed, dat solliciteren een dagtaak is en dat zij dat alles tezamen niet rond kreeg. De man heeft de stellingen van de vrouw gemotiveerd betwist.
Het hof overweegt dat de vrouw haar medische beperkingen en de gestelde verminderde belastbaarheid ook in hoger beroep niet, althans niet voldoende heeft onderbouwd, hetgeen wel op haar weg had gelegen gelet op de gemotiveerde betwisting van de man. Uit de door de vrouw overgelegde brieven van de Praktijk voor fysiotherapie ' [vestigingsplaats] van 15 oktober 2014, van de Praktijk voor psychosociale therapie van 9 oktober 2014 en van 10 juni 2016 en van Coaching Training Advies van 10 oktober 2014 en van 10 juni 2016 is weliswaar gebleken van mogelijke gezondheidsproblemen maar uit de stukken blijkt ook dat de vrouw juist de hulpverleners heeft bezocht om uitval van arbeid te voorkomen. Ter zitting is door de vrouw ook erkend dat er geen sprake is geweest van uitval van arbeid. Ook is niet gebleken dat sprake is geweest van de door de vrouw gestelde burn-out, wel van slechts een gevaar voor burn-out.