2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak gelegen aan [adres 1] 82 te [woonplaats] . Het betreft een vrijstaande woning (hierna: de woning). De woning uit het bouwjaar 1900 heeft een perceelsoppervlakte van 3.990 m², een overkapping/luifel van 42 m² en een schuur van 1.336 m³/262 m².
2.2.
De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ), gedagtekend 28 februari 2014, de waarde van de woning per waardepeildatum 1 januari 2013, vastgesteld voor het kalenderjaar 2014 op
€ 487.000. In hetzelfde geschrift is tevens de aanslag onroerendezaakbelastingen 2014 vastgesteld.
2.3.
Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar ingediend. Op 28 augustus 2014 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. De gemachtigde heeft tijdens de hoorzitting de Heffingsambtenaar op grond van artikel 40 van de wet WOZ verzocht de gebruikte grondstaffels bekend te maken.
2.4.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Heffingsambtenaar het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard en daarbij het verzoek van belanghebbende om de gebruikte grondstaffels bekend te maken, afgewezen.
2.5.
Belanghebbende heeft op 1 juli 2015 hoger beroep ingesteld. Het Hof heeft bij brief van 30 juli 2015 de gronden van het hoger beroep aan de Heffingsambtenaar verzonden. De Heffingsambtenaar heeft bij brief van 25 augustus 2015, bij het Hof ingekomen op 26 augustus 2015, incidenteel hoger beroep ingesteld.
2.6.
Op 27 januari 2015 heeft [B] in opdracht van de Heffingsambtenaar een taxatierapport opgemaakt. Blijkens dit rapport is aan de woning een waarde toegekend van € 496.000. Dit taxatierapport bevat gegevens en foto’s van de woning, alsmede telkens één foto en gegevens van de vergelijkingsobjecten [adres 2] 105 te [woonplaats] en [adres 3] 70 en [adres 4] 58 te [D] .
2.7.
Op 10 januari 2015 heeft [E] , taxateur bij [F] , in opdracht van belanghebbende, na een inpandige opname van de woning, een taxatierapport opgemaakt. Blijkens dit rapport is aan de woning een waarde toegekend van € 375.000. Dit taxatierapport bevat gegevens van de woning en van de vergelijkingsobjecten [adres 5] 72 te [woonplaats] en [adres 4] 58 te [D] .
2.8.
De Heffingsambtenaar heeft in hoger beroep bij brief van 23 november 2015 onder meer een berekening overgelegd van de inhoud van de woning met als uitkomst dat de woning een inhoud van 945,84 m³ en de aanbouw een inhoud van 164,99 m³ heeft. Tevens heeft de Heffingsambtenaar een matrix overgelegd, waarin de waarde is onderbouwd met de referentieobjecten [adres 2] 105, [adres 3] 70, [adres 4] 58 en [adres 6] 155 te [D] en waarin de voor de onroerende zaak en elk van de referentieobjecten geldende grondstaffel is opgenomen.
4 Gronden
Ten aanzien van de ontvankelijkheid
4.1.
Op grond van artikel 8:110 van de Awb wordt het incidentele hoger beroep ingesteld binnen zes weken nadat de hoger beroepsrechter de gronden van het hoger beroep aan de desbetreffende partij heeft verzonden. Nu de gronden van het hoger beroep bij brief van 30 juli 2015 aan de Heffingsambtenaar zijn toegezonden en het incidentele hoger beroep op 26 augustus 2015 bij het Hof is ingekomen, heeft de Heffingsambtenaar het incidentele hoger beroep voor het einde van de termijn van zes weken, en derhalve tijdig, ingezonden.
Ten aanzien van het geschil
4.2.
Krachtens artikel 17, eerste lid, van de Wet WOZ, wordt aan een onroerende zaak een waarde toegekend. Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt deze waarde bepaald op de waarde, die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. De waarde als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ is naar de bedoeling van de wetgever ‘de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding’.
4.3.
Op grond van artikel 18, eerste lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van een onroerende zaak bepaald naar de waarde die de zaak op de waardepeildatum heeft naar de staat waarin de zaak op die datum verkeert. De waardepeildatum ligt één jaar voor het begin van het kalenderjaar waarvoor de waarde wordt bepaald.
4.4.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet WOZ, wordt de in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ bedoelde waarde voor woningen bepaald door middel van een methode van vergelijking met woningen waarvan marktgegevens bekend zijn.
4.5.
De bewijslast met betrekking tot de feiten en omstandigheden ter onderbouwing van de waarde rust op de Heffingsambtenaar.
4.6.
De Heffingsambtenaar maakt met de door hem overgelegde berekeningen en bouwtekeningen aannemelijk dat de inhoud van de hoofdwoning 946 m³ is en de inhoud van aanbouw 165 m³. Belanghebbende heeft daartegenover enkel gesteld dat de inhoud door de Heffingsambtenaar onjuist is vastgesteld, maar heeft die stelling niet nader onderbouwd. Het Hof volgt daarom voor wat betreft de maatvoering de gegevens zoals door de Heffingsambtenaar gepresenteerd.
4.7.
Het Hof is van oordeel dat de door de Heffingsambtenaar in aanmerking genomen referentieobjecten als vergelijkingsmaatstaf kunnen dienen. De referentieobjecten zijn qua inhoud, bouwjaar, uitstraling, omvang, ligging, kwaliteit/luxe en staat van onderhoud voldoende vergelijkbaar met de onroerende zaak.
4.8.
In de taxatiematrix (zie 2.8) heeft de Heffingsambtenaar inzichtelijk gemaakt op welke wijze met de onderlinge verschillen rekening is gehouden. De Heffingsambtenaar heeft verder ter zitting toegelicht dat bij toepassing van de wet van het afnemend grensnut de inhoud van een onroerende zaak en de prijs per m³ in een exponentiële prijsverhouding tot elkaar staan. Naar het oordeel van het Hof heeft de Heffingsambtenaar met voormelde matrix en de toelichting daarop op juiste wijze een correctie aangebracht vanwege de in vergelijking tot (een deel van) de referentieobjecten grotere inhoud van de woning en de verschillen in bouwkundige kwaliteit en de staat van onderhoud. Gelet op de door de Heffingsambtenaar in hoger beroep overgelegde grondstaffel heeft hij tevens bij de waardebepaling in voldoende mate acht geslagen op de verschillen in ligging.
Het Hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat de Heffingsambtenaar de door hem verdedigde waarde van de woning aannemelijk heeft gemaakt.
4.9.
Hetgeen belanghebbende daartegenover heeft gesteld, brengt het Hof niet tot een ander oordeel. In het door belanghebbende overgelegde taxatierapport wordt gelet op het onder 4.6 overwogene uitgegaan van een onjuiste inhoud van de woning. Daarnaast is niet inzichtelijk gemaakt op welke wijze rekening is gehouden met de verschillen tussen de woning en de referentieobjecten. Ook indien moet worden uitgegaan van de door belanghebbende ter zitting verdedigde prijs per m³ van € 176, is de waarde niet op een te hoog bedrag vastgesteld. Aan de in het kader van de Wet WOZ voor een eerdere peildatum vastgestelde waarde kan naar vaste rechtspraak voorts geen aanwijzing worden ontleend omtrent de waarde van de onroerende zaak op de peildatum.
4.10.
Op grond van het voorgaande heeft de Heffingsambtenaar de door hem verdedigde waarde van de woning aannemelijk gemaakt, zodat reeds hierom het incidenteel hoger beroep gegrond moet worden verklaard.
4.11.
Nu de waarde niet te hoog is vastgesteld behoeft belanghebbendes stelling dat de Rechtbank de waarde op onjuiste wijze heeft verminderd, geen behandeling meer.
4.12.
Sinds de bezwaarfase heeft belanghebbende, met een beroep op artikel 40 van de Wet WOZ, verzocht om de door de Heffingsambtenaar toegepaste grondstaffel, om zich zodoende een oordeel te vormen van de grondwaarde van de onroerende zaak en de referentieobjecten, en van de opbouw daarvan. De Heffingsambtenaar heeft de grondstaffel eerst verstrekt in hoger beroep als onderdeel van de nieuwe matrix (zie 2.8).
4.13.
Zoals het Hof eerder heeft geoordeeld (uitspraken van 28 juli 2016, nr. 15/00962, ECLI:NL:GHSHE:2016:3344 en van 10 februari 2017, nr. 15/01429, ECLI:NL:GHSHE:2017:501) volgt uit artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ dat een belastingplichtige recht heeft op alle gegevens die van belang kunnen zijn voor het controleren van de voor zijn onroerende zaak vastgestelde waarde, een en ander met inachtneming van het belang van de privacy van anderen. Ook de grondstaffel kan in dit verband van belang zijn, en had derhalve op het verzoek van belanghebbende verstrekt moeten worden. Het kennisnemen van de grondstaffel kan een belanghebbende helpen om inzicht te verkrijgen in de vaststelling van de waarde van zijn onroerende zaak en hem daarmee in de gelegenheid stellen op een beter gefundeerde wijze al dan niet de vastgestelde waarde aan te vechten.
4.14.
Ook afgezien van artikel 40 van de Wet WOZ had de Heffingsambtenaar de grondstaffel in de bezwaarfase ter beschikking moeten stellen van belanghebbende. Op 28 augustus 2014 heeft een hoorzitting plaatsgevonden waarbij de gemachtigde van belanghebbende verzocht heeft om bij de uitspraak op bezwaar de bij de waardevaststelling gehanteerde grondstaffel te verstrekken. In zijn uitspraak op het bezwaar heeft de Heffingsambtenaar de verstrekking van de grondstaffel gemotiveerd afgewezen.
4.15.
Ingevolge artikel 7:4, lid 2, van de Awb dient de Heffingsambtenaar alle op de zaak betrekking hebbende stukken voorafgaand aan het horen ter inzage te leggen voor belanghebbende gedurende ten minste een week. Ingevolge artikel 7:4, lid 4, van de Awb kan belanghebbende tegen vergoeding van ten hoogste de kosten afschriften van de ter inzage verstrekte stukken verkrijgen. Uit de stukken van het geding blijkt niet dat inzage heeft plaatsgevonden of dat belanghebbende heeft afgezien van inzage in de zin van artikel 7:4, lid 5, van de Awb. Evenmin blijkt dat in de oproeping voor de hoorzitting melding is gemaakt waar en wanneer de stukken ter inzage zullen liggen. Naar het oordeel van het Hof had de Heffingsambtenaar de grondstaffel, als zijnde een op de zaak betrekking hebbend stuk als bedoeld in de zin van artikel 7:4, lid 2, van de Awb ter inzage moeten leggen, althans toen belanghebbende bij de hoorzitting om een afschrift daarvan had verzocht, hem op dat moment moeten verstrekken. Gelet hierop had de Heffingsambtenaar het verzoek van belanghebbende (een afschrift van) de grondstaffel te verstrekken niet mogen weigeren.
4.16.
Gezien het vorenoverwogene is het Hof van oordeel dat de Heffingsambtenaar aan het verzoek van de gemachtigde om de grondstaffel te verstrekken, tegemoet had moeten komen.
4.17.
Het Hof ziet in de weigering om de grondstaffel te verstrekken geen aanleiding om de uitspraken op bezwaar te vernietigen, omdat de beschikte waarde immers niet te hoog is vastgesteld. Wel ziet het Hof hierin aanleiding voor een tegemoetkoming in de proceskosten die belanghebbende in de beroepsfase en de hoger beroepsfase heeft moeten maken. Belanghebbende heeft immers door de weigerachtige houding van de Heffingsambtenaar moeten procederen tot in hoger beroep om een gefundeerd oordeel te kunnen vormen van de door de Heffingsambtenaar vastgestelde waarde om aan de hand van de ontvangen gegevens in alle redelijkheid te kunnen inschatten of hij al dan niet (hoger) beroep zou instellen. Pas na ontvangst in hoger beroep van de brief van 23 november 2015, met daarbij gevoegd een nieuwe matrix met grondstaffel en de waardes van de woning en de referentieobjecten, kon belanghebbende de hiervoor vermelde inschatting maken.
4.18.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een vergoeding van de kosten die belanghebbende in de bezwaarfase heeft moeten maken. De beschikte waarde is bij uitspraak op bezwaar gehandhaafd en het Hof acht die waarde niet te hoog (zie 4.10). Voor het niet verschaffen in de bezwaarfase van de grondstaffel zal het Hof evenmin een vergoeding van de kosten in die fase toekennen ten laste van de Heffingsambtenaar. Van de Heffingsambtenaar kan immers niet verlangd worden om (ongevraagd) voorafgaande aan of gelijktijdig met het versturen van de beschikking en de aanslag de grondstaffel aan belanghebbende te verstrekken, opdat deze voorafgaande aan het al dan niet instellen van bezwaar de voor zijn onroerende zaak vastgestelde waarde kan toetsen en controleren. De bezwaarfase is immers bedoeld om nader inzicht te krijgen in de overwegingen en de argumenten van het bestreden besluit en vormen daarom geen extra kosten voor belanghebbende.
4.19.
Ingevolge artikel 8:43, lid 1, van de Awb, kan de bestuursrechter de indiener van het beroepschrift in de gelegenheid stellen schriftelijk te repliceren. In dat geval wordt het bestuursorgaan in de gelegenheid gesteld schriftelijk te dupliceren.
4.20.
Bij brief van 19 mei 2015 heeft belanghebbende aan de Rechtbank gezonden een “Conclusie op verweerschrift gemeente Waalwijk en toezending taxatierapport in procedure BRE 14/7255 WOZ BEU”. Het stuk is op grond van artikel 8:58 van de Awb na de uitnodiging voor het bijwonen van de zitting ingediend. Onder deze omstandigheden was er geen reden bij de proceskostenvergoeding 0,5 punt voor repliek in aanmerking te nemen. De door de Rechtbank toegekende vergoeding voor de proceskosten in de beroepsfase is daarom € 245 te hoog (0,5 van € 490).
4.21.
De slotsom is dat het incidentele hoger beroep gegrond is en het hoger beroep ongegrond, dat de uitspraak van de Rechtbank moet worden vernietigd en het tegen de uitspraak van de Heffingsambtenaar ingestelde beroep ongegrond moet worden verklaard. Gelet op 4.17 zal de Heffingsambtenaar worden veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende in de beroeps- en de hoger beroepsfase.
Ten aanzien van het griffierecht
4.22.
Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Heffingsambtenaar aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.
Ten aanzien van de proceskosten
4.23.
Gelet op hetgeen onder 4.17 hiervoor is overwogen, acht het Hof termen aanwezig de Heffingsambtenaar te veroordelen tot betaling van een tegemoetkoming in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
4.24.
Het Hof stelt de tegemoetkoming in verband met de behandeling van het beroep, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 2 (punten) x € 495 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) x is € 990. De door belanghebbende bij brief van 19 mei 2015 aan de Rechtbank toegezonden stukken zijn stukken die op grond van artikel 8:58 van de Awb na de uitnodiging voor het bijwonen van de zitting zijn ingediend en zijn door de Rechtbank derhalve ten onrechte aangemerkt als conclusie van repliek (zie 4.20).
4.23.
Het Hof stelt de tegemoetkoming in verband met de behandeling van het beroep, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 2 (punten) x € 495 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) x is € 990.
4.24.
Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft gemaakt.