In de kern staat tussen partijen als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, het volgende vast.
-
[appellante 1] B.V. en [appellante 2] B.V. ( [appellanten] ) zijn commanditaire vennoot van de commanditaire vennootschap Kunststoffen Industrie [vestigingsplaats 1] C.V. (hierna: KIVO). [appellanten] had in 1993 en de jaren daarna 30% van het kapitaal van KIVO in handen. Exploitatiemaatschappij [Exploitatiemaatschappij] B.V. (hierna: [Exploitatiemaatschappij] B.V.), die beherend vennoot van KIVO was, had 70% van het kapitaal van KIVO in handen.
-
[accountant 1] RA, verbonden aan BDO, heeft voor de jaarrekening van KIVO over 1994 tot en met 2002 een goedkeurende accountantsverklaring afgegeven. [accountant 2] RA, verbonden aan BDO, heeft voor de jaarrekening van KIVO over de jaren 2003 tot en met 2005 een goedkeurende accountantsverklaring afgegeven.
-
KIVO is in 1994 door tien Duitse banken in een procedure voor de rechtbank Haarlem aangesproken tot betaling van in totaal circa € 5.800.000,- ter zake van wissels die volgens deze banken door KIVO (vertegenwoordigd door haar beherend vennoot [Exploitatiemaatschappij] B.V., vertegenwoordigd door haar bestuurder [Exploitatiemaatschappij] ) zouden zijn getrokken op de Duitse vennootschap Kunstoplast GmbH (hierna: Kunstoplast) en door Kunstoplast niet waren betaald.
-
Mr. Croiset van Uchelen, advocaat van KIVO, heeft op verzoek van [accountant 1] bij brief van 29 mei 1995 een verklaring (“lawyer’s letter”) afgegeven over de stand van zaken in de rechtszaak van de Duitse banken, waarin, gelet op de ontkenning door [Exploitatiemaatschappij] dat de handtekening op de wissels van hem afkomstig is, onder meer het volgende is opgenomen:
“Gezien de belangrijke rol die de handschriftkundige expertises in de voor de Rechtbank Haarlem aanhangige procedures waarschijnlijk zullen spelen, en het feit dat deze (tot op heden) merendeels in het nadeel van KIVO zijn uitgevallen, lijken de Duitse banken in die procedures de beste kansen te hebben.
Daartegenover staat dan dat KIVO nog een aantal aanvullende argumenten heeft waarmee zij haar stelling dat de handtekeningen vervalst zijn, zou kunnen onderbouwen.
Op grond van een en ander zou ik, zo ik de kansen in de procedure thans op een percentage zou moeten inschatten, de kans dat KIVO er in slaagt de vorderingen tegen de Duitse banken afgewezen te krijgen op 50% willen begroten.”
-
De jaarrekening van KIVO over elk jaar vanaf 1994 tot en met 2000 is opgemaakt door [Exploitatiemaatschappij] B.V. en gecontroleerd door [accountant 1] . In de jaarrekening over elk jaar in deze periode is geen voorziening opgenomen voor de vorderingen van de Duitse banken. Wel is onder het kopje “Niet uit de balans blijkende verplichtingen” in de jaarrekening over deze jaren steeds de volgende passage opgenomen:
“KIVO is in 1994 aangesproken door een aantal buitenlandse bankiers, die allen één of meerdere wissels hebben verzilverd, die in de periode vanaf 1 juli 1993 door KIVO zouden zijn getrokken. De echtheid van deze wissels wordt door de directie van KIVO ten stelligste ontkend. Omdat de verwachting bestaat dat ook de rechter van oordeel zal zijn dat deze wissels gefalsificeerd zijn, is voor het totaal van deze wissels (een bedrag van circa DM 11.421.000,-, te vermeerderen met rente en kosten) in de jaarrekening geen voorziening getroffen.”
In de toelichting bij de goedkeurende accountantsverklaring die [accountant 1] over elk van deze jaren heeft afgegeven is de volgende passage opgenomen:
“Zonder afbreuk te doen aan ons oordeel, vestigen wij de aandacht op de op bladzijde (…) opgenomen niet uit de balans blijkende verplichtingen, waaruit blijkt dat een aantal bankiers in 1994 bij de vennootschap vorderingen heeft ingediend ter zake van door hen verzilverde wissels. De echtheid van deze wissels wordt door de directie ten stelligste ontkend. De aangeboden wissels bedragen totaal DM 11.421.000,-, te vermeerderen met rente en kosten. Hiervoor is in de balans per 31 december (…) geen voorziening opgenomen.”
Mr. Croiset van Uchelen heeft bij brief van 13 februari 2002 aan [accountant 1] het volgende geschreven over de stand van zaken in de kwestie rondom de claims van de Duitse banken:
“(…) De Rechtbank heeft, omdat er nogal wat handschriftkundige rapporten waren omtrent de echtheid van de handtekening van de heer [Exploitatiemaatschappij] , die elkaar tegenspraken, een deskundigenbericht gelast waarbij een drietal door de Rechtbank benoemde deskundigen alle handtekeningen nog eens heeft bekeken.
Die zijn inmiddels helaas tot een concept-rapport gekomen, waarin zij het oordeel uitspreken dat de handtekening van de heer [Exploitatiemaatschappij] op de betwiste wissels naar alle waarschijnlijkheid echt is.
(…)
Daarmee is de procedure overigens bepaald nog niet verloren. (…)
Gezien de stelligheid van het deskundigenrapport en het feit dat KIVO de meeste voor haar gunstige bewijsmiddelen al in het geding heeft gebracht, zijn de kansen om met succes tegenbewijs te leveren tegen het deskundigenrapport echter niet zeer gunstig.
Er moet derhalve thans helaas ernstig rekening worden gehouden met de mogelijkheid, dat KIVO de procedure zal gaan verliezen.”
In de jaarrekening 2001 van KIVO is in verband met de vorderingen van de Duitse banken een voorziening gevormd voor een bedrag van € 6.806.700,-.
De rechtbank Haarlem heeft bij eindvonnis in februari 2005 de Duitse banken in het gelijk gesteld en KIVO veroordeeld tot betaling. KIVO heeft in november 2004 en april 2006 minnelijke regelingen getroffen met Duitse banken. De kosten van de afwikkeling van de vorderingen van de Duitse banken zijn voor KIVO aldus in totaal ruim € 6,8 miljoen geweest.
[appellanten] heeft de jaarrekening van KIVO over 1994 tot en met 1999 telkens goedgekeurd. [appellanten] heeft tegen de jaarrekening over de jaren vanaf 2000 telkens bezwaar aangetekend.
[appellanten] heeft in maart 2005 opdracht gegeven aan Trvst Belastingadviseurs en Accountants (hierna: Trvst) voor een onderzoek naar de jaarrekeningen 2000 tot en met 2004. Trvst heeft een rapport uitgebracht op 1 februari 2006.
De commanditaire vennootschap is ten aanzien van [Exploitatiemaatschappij] B.V. geëindigd per 23 juni 2005. De vennoten zijn overeengekomen dat [Exploitatiemaatschappij] B.V. de onderneming zou voortzetten en dat een eindafrekening met [appellanten] zou worden opgesteld per 31 december 2005.
[appellanten] heeft in 2006, 2007 en 2008 een arbitrageprocedure gevoerd tegen KIVO en [Exploitatiemaatschappij] B.V. over de afrekening van de ontbonden commanditaire vennootschap per 31 december 2005.
[appellanten] heeft in de arbitrage, in antwoord op een beroep op verjaring, het volgende naar voren gebracht (pleitnota mr. Lokin 6 maart 2017, 21):
“Ten aanzien van de verjaring stelt partij [appellanten] in het commentaar d.d. 13 juni 2008 op het conceptvonnis dat deze eerst door kennisneming van de jaarrekening 2001, opgemaakt op 6 december 2002, op de hoogte is geraakt van het ongunstige verloop van het proces. De lawyer's letter van 29 mei 1995 was partij [appellanten] onthouden; deze kende slechts de door de accountant aanvaarde geruststellende mededelingen in de jaarrekeningen. Pas sinds april 2005, nadat partij [appellanten] op de hoogte kwam van het vonnis van 16 februari 2005, was deze bekend met de hoogte van de schade en de aansprakelijke personen.”
Het scheidsgerecht heeft bij arbitraal vonnis van 27 november 2008 het kapitaalbelang van [appellanten] per 31 december 2005 vastgesteld op € 2.626.138,-.
[appellanten] heeft omstreeks oktober 2006 een tuchtklacht ingediend tegen [accountant 1] en [accountant 2] .
Tijdens de zitting van 20 maart 2007 in de tuchtzaak hebben de gemachtigden van [appellanten] onder meer het volgende naar voren gebracht:
“Onze verwijten richting de heer [accountant 1] hebben met name betrekking op het feit dat hij vaktechnisch tekort geschoten is bij de uitoefening van zijn controlewerkzaamheden bij KIVO C.V. Dit werd met name duidelijk in juni 2004 toen de heer [accountant 1] een verklaring onder ede afgaf bij de Rechtbank Haarlem in de wisselprocedure. Hij had zich niet verdiept in het dossier. Hij wist van de handtekeningenonderzoeken meldt hij. Hij wist ook dat ze negatief waren. Hij geeft aan dat om fiscale redenen de voorzieningen in 2001 is gevormd. Feitelijk is de voorziening fiscaal echter in 2000 gevormd. Wij kunnen dit niet anders vertalen dan dat er net zolang gewacht is met het treffen van de voorziening tot aan het moment dat er geen compensabele resultaten meer waren.
De reden waarom in onze optiek is gewacht met het treffen van een voorziening is het feit dat het kapitaal van [appellante 2] B.V. en [appellante 1] B.V. voorheen onvoldoende was om de afboeking van de voorziening pro rato te kunnen opvangen. In 2001 was dit anders en kon een voorziening worden getroffen ter grootte van het eigen vermogen zoals dat ultimo 2000 aanwezig was. Het treffen van een voorziening in 1994 was voornamelijk ten laste gegaan van het kapitaal van Exploitatiemaatschappij [Exploitatiemaatschappij] B.V..
Een ander feit dat uit het getuigenverhoor van de heer [accountant 1] bleek is dat hij een tekst liet opnemen in de jaarrekening en zelf opnam in zijn accountantsverklaring (1993 tot en met 2000) waarvan hij onder ede verklaart dat deze tekst niet juist was.”
(productie 1 bij conclusie van antwoord).
De Raad van Tucht voor Registeraccountants heeft de tuchtklacht bij uitspraak van 25 maart 2010 op het hier relevante onderdeel ongegrond verklaard.
[appellanten] heeft bij brief van 17 mei 2010, gericht aan [accountant 1] en [accountant 2] , de rechtsvorderingen die in dit geding aan de orde zijn gestuit.
Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft de klacht in beroep in de tuchtzaak bij uitspraak van 6 juli 2012 op het hier relevante onderdeel gegrond verklaard en daartoe overwogen:
“Niet in geschil is dat [accountant 1] van meet af aan van het bestaan van deze lawyers letter op de hoogte was. Daardoor is hij, door (genoemde inschatting in) deze brief niet en de stellige ontkenning door de directie van KIVO ter zake van de echtheid van de wissels wél te vermelden, niet volledig geweest in zijn vorenvermelde toelichting op “niet uit de balans blijkende verplichtingen”, voor zover het betreft de kansrijkheid van het in rechte slagen van voornoemde claims van de Duitse banken en de reden waarom te dien aanzien geen voorziening op de (eind) balans van KIVO is opgenomen. (…) Hij had de inschatting van mr. Croiset van Uchelen dan ook in vorenvermelde toelichting op “niet uit de balans blijkende verplichtingen” moeten vermelden en heeft er - op basis van de motivering dat de echtheid daarvan door de directie van KIVO ten stelligste wordt ontkend en de door deze directie daarbij uitgesproken verwachting dat ook de rechter van oordeel zal zijn dat de wissels gefalsificeerd zijn - ten onrechte mee ingestemd dat in de jaarrekening is vermeld dat voor de wissels geen voorziening is getroffen.
(…)
Op grond van het voorgaande en gelet op de grootte van de potentiële claims van de Duitse banken is het College van oordeel, in het midden gelaten of [accountant 1] een andersoortige accountantsverklaring had moeten afgeven dan zijn goedkeurende accountsverklaring (…), dat deze accountantsverklaring een deugdelijke grondslag ontbeert.”
[appellanten] heeft bij inleidende dagvaarding uitsluitend BDO in rechte betrokken nadat BDO had bevestigd dat zij, indien de gestelde aansprakelijkheid van [accountant 1] en [accountant 2] zou komen vast te staan, deze aansprakelijkheid op zich zou nemen.