Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:GHSHE:2017:1913

Gerechtshof 's-Hertogenbosch
04-05-2017
22-06-2017
16/00043
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2015:7766, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Belastingrecht
Hoger beroep

Grafrecht. In verband met het overlijden van moeder in 2008 is het recht op een dubbelgraf of 2-diepgraf verworven en een aanslag grafrecht opgelegd, waarin begrepen het grafrecht voor 20 jaar van een grafruimte. Door het overlijden van vader in 2015 is een aanslag grafrecht opgelegd, waarin begrepen het grafrecht voor 20 jaar voor een 1-diepgraf. Moeder en vader zijn in hetzelfde (dubbel)graf begraven. Het Hof legt de Verordening 2015 en de Tarieventabel 2015, mede gelet op het overgangsrecht van 2015, aldus uit dat éénmalig per grafruimte wordt geheven en dat de heffing aanknoopt bij het verwerven van het recht tot het doen begraven en begraven houden van één of meerdere lijken in een graf, opgevat als grafruimte, hetzij bestemd voor één lijk, hetzij bestemd voor twee lijken. Met deze uitlegging heeft de Heffingsambtenaar zich verenigd. Gezien deze uitleg en de verwerving van het recht op een 2-diepgraf in 2008 leidt de begraving van vader in hetzelfde dubbelgraf niet tot de verschuldigdheid van het tarief van het grafrecht voor een 1-diepgraf in 2015.

Rechtspraak.nl
V-N 2017/39.21.23
Belastingblad 2017/311 met annotatie van R.T. Wiegerink
V-N Vandaag 2017/1476
NLF 2017/1494 met annotatie van
NTFR 2017/1962 met annotatie van mr. B.S. Kats

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 16/00043

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 27 november 2015, nummer BRE 15/4750, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant,

hierna: de Heffingsambtenaar,

betreffende de hierna te vermelden aanslag.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Met dagtekening 25 maart 2015 is aan belanghebbende een aanslag grafrecht opgelegd naar een bedrag van € 2.402 (hierna: de aanslag). De aanslag is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Heffingsambtenaar gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45.

1.3.

De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit hoger beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 23 maart 2017 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, namens belanghebbende, de heer [A] en de heer [B] , rechtsbijstandverlener, alsmede, namens de Heffingsambtenaar, de heer [C] .

1.6.

Aan het slot van deze zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.

1.7.

Van het onderzoek ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1.

In verband met het overlijden van mevrouw [D] (hierna: mevrouw [D] ) is het recht op een graf verworven voor een periode van 20 jaar. Het desbetreffende graf betreft een dubbelgraf, namelijk een 2-diepgraf, en is gelegen op de gemeentelijke begraafplaats “ [E] ” te [F] .

2.2.

Met dagtekening 8 september 2008 is aan, de voormalige echtgenoot van mevrouw [D] , de heer [G] (hierna: de heer [G] ) een aanslag grafrecht opgelegd wegens het doen begraven van mevrouw [D] in het voornoemde graf.

Deze aanslag is als volgt samengesteld:

- Grafrecht 20 jaar grafruimte: € 503,70

- Begrafeniskosten grafruimte volwassenen: € 367,10

- Onderhoud eigen graf volwassenen: € 558,80

Totaal: € 1.429,60

Deze aanslag is opgelegd overeenkomstig de Verordening op de heffing en invordering van lijkbezorgingsrechten 2008 van de gemeente [F] (hierna: de Verordening 2008).

2.3.

Na zijn overlijden is de heer [G] in 2015 begraven in hetzelfde, onder 2.1 bedoelde, dubbelgraf. Met dagtekening 25 maart 2015 is aan belanghebbende de aanslag opgelegd, die als volgt is opgebouwd:

- Begraving: € 539,00

- Grafrecht verrekening tot [datum] 2035 voor mevrouw [D] : € 483,00

- Grafrecht 20 jaar voor de heer [G] tot [datum] 2035: € 1.380,00

Totaal: € 2.402,00

De aanslag is opgelegd overeenkomstig de Verordening op de heffing en invordering van lijkbezorgingsrechten 2015 van de gemeente [F] (hierna: de Verordening 2015).

2.4.1.

De Verordening 2008 luidt, voor zover voor het onderhavige geding van belang, als volgt:

“Artikel 1. Begripsomschrijvingen

(…)

Deze verordening verstaat onder:

(…)

b. eigen graf: een graf, grafkelder daaronder begrepen, waarvoor aan een natuurlijk of rechtspersoon het uitsluitend recht is verleend tot:

1. het doen begraven en begraven houden van lijken;

(…)

(…)

Artikel 3. Belastbaar feit

Op basis van deze verordening worden rechten geheven voor het gebruik van de begraafplaatsen en voor het door de gemeente verlenen van diensten in verband met de begraafplaatsen.

Artikel 4. Belastingplicht

De rechten worden geheven van degene op wiens aanvraag dan wel ten behoeve van wie de dienst wordt verricht of van degene die van de bezittingen, werken of inrichtingen gebruik maakt.

Artikel 5. Maatstaf van heffing en belastingtarief

1. De rechten worden geheven naar de maatstaven en de tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.

(…)”

2.4.2.

De tarieventabel behorende bij de Verordening 2008 (hierna: de Tarieventabel 2008) behelst onder meer het volgende:

“(…)

Artikel 2 Grafrecht

Het recht voor het doen begraven en begraven houden van een lijk of asbus en/of urn.

(…)

2.2

Per eigen graf, voor een periode van 20 jaar: € 503,70

(…)

Artikel 3 Onderhoud

Voor het algemeen beheer en onderhoud vanwege de gemeente is verschuldigd:

(…)

3.2

Per eigen graf, voor een periode van 20 jaar € 558,80

(…)”

2.5.1.

De Verordening 2015 luidt, voor zover voor het onderhavige geding van belang, als volgt:

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Deze verordening verstaat onder:

a. (…)

b. particulier graf: een graf, grafkelder daaronder begrepen, waarvoor aan een natuurlijk of rechtspersoon het uitsluitend recht is verleend tot:

- het doen begraven en begraven houden van lijken;

(…)

Artikel 2 Belastbaar feit

Op basis van deze verordening worden rechten geheven voor het gebruik van de begraafplaatsen en voor het door de gemeente verlenen van diensten in verband met de begraafplaatsen.

Artikel 3 Belastingplicht

De rechten worden geheven van degene op wiens aanvraag dan wel ten behoeve van wie de dienst wordt verricht of van degene die van de bezittingen, werken of inrichtingen gebruik maakt.

Artikel 4 Maatstaf van heffing en belastingtarief

1. De rechten worden geheven naar de maatstaven en de tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.

(…)

Artikel 10 Overgangsrecht en inwerkingtreding

1. De ‘Verordening lijkbezorgingsrechten 2013’ (…) wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid, genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2015.

(…)”

2.5.2.

De tarieventabel behorende bij de Verordening 2015 (hierna: de Tarieventabel 2015) behelst onder meer het volgende:

“(…)

Artikel 2 Grafrecht voor particulier graf (…)

2.1

Voor het verlenen van het uitsluitend recht op een graf voor een periode van 20 jaar wordt geheven:

2.1.1.1 voor een 1-diep graf € 1.380,00

2.1.1.2 voor een 2-diep graf € 2.760,00

2.1.2.

Indien de 1e begraving heeft plaatsgevonden voor 1 januari 2013 wordt bij de tweede begraving in een 2-diep graf, in afwijking van artikel 2.1.1.2, het tarief gehanteerd voor een 1-diep graf, vermeerderd met 1/20 van dit bedrag voor ieder heel jaar dat het eerste lijk begraven ligt. Het tarief komt niet uit boven het tarief van een 2-diep graf.”

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of in de aanslag terecht grafrecht ter zake van de begraving van de heer [G] ten bedrage van € 1.380 in rekening is gebracht.

3.2.

Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord; de Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.3.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.4.

Belanghebbende concludeert, naar het Hof verstaat, tot vermindering van de aanslag tot een bedrag van € 1.022. De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

Ten aanzien van het geschil

4.1.

Belanghebbende betoogt in essentie dat de aanslag met het onder 2.3 genoemde bedrag van € 1.380 aan grafrecht ter zake van de begraving van het lijk van de heer [G] moet worden verminderd, gezien het overgangsrecht van artikel 10 van de Verordening 2015. De Heffingsambtenaar betoogt, eveneens in essentie, dat die begraving een nieuw belastbaar feit vormt ingevolge die verordening en dat het bedoelde overgangsrecht daaraan geen afbreuk doet. Partijen zijn eenparig van mening dat in het onderhavige geval het in 2008 verworven recht tot het doen begraven en begraven houden van een lijk een 2-diepgraf betrof.

4.2.

Het Hof stelt voorop dat artikel 10 van de Verordening 2015 stricto sensu geen betrekking heeft op belastbare feiten die zich onder de Verordening 2008 hebben voorgedaan. Aangezien verordeningen van de gemeente [F] betreffende lijkbezorgingsrechten betreffende de tussen 2008 en 2015 gelegen belastingjaren vergelijkbare overgangsbepalingen bevatten, zal het Hof hierna van dezelfde overgangsnorm uitgaan. Die houdt in dat belastbare feiten die zich in het jaar 2008 hebben voorgedaan onderworpen zijn en blijven aan de Verordening 2008. Anderzijds is de Verordening 2015 van toepassing op feiten zich in het jaar 2015 hebben voorgedaan.

4.3.

Het Hof is van oordeel dat de Verordening 2015, mede gezien artikel 2.1 van de Tarieventabel 2015, aldus moet worden uitgelegd dat ingevolge die Verordening éénmalig wordt geheven per grafruimte ter zake waarvan een belastingplichtige het recht verwerft voor het doen begraven en begraven houden van één of meerdere lijken. Indien het verworven recht een 1-diepgraf betreft, wordt ter gelegenheid van de verwerving van dat recht een bedrag van € 1.380 geheven. Indien het verworven recht een 2-diepgraf betreft, wordt ter zake van die verwerving een bedrag van € 2.760 geheven. De latere begraving van een tweede lijk in een 2-diepgraf leidt niet (nogmaals) tot heffing van enig bedrag aan grafrecht, aangezien de heffing van grafrecht ingevolge de Verordening 2015 aanknoopt bij het verwerven van het recht tot het doen begraven en begraven houden van één of meerdere lijken in een graf, opgevat als grafruimte die hetzij bestemd is voor één lijk, hetzij bestemd is voor twee lijken. Deze uitlegging stemt niet alleen overeen met de tekst van de Verordening 2015 en de Tarieventabel 2015, maar ook met de in die Tarieventabel vervatte tariefstelling en het vorenbedoelde overgangsrecht. De Heffingsambtenaar heeft zich ter zitting van het Hof met deze uitlegging van de Verordening 2015 verenigd.

4.4.

Gezien de zojuist gegeven uitleg van de Verordening 2015 en de daarbij behorende tarieventabel, alsmede het vaststaande feit dat in het onderhavige geval in 2008 is verworven het recht op een 2-diepgraf, leidt de begraving van de heer [G] in hetzelfde dubbelgraf niet tot de verschuldigdheid van het in artikel 2.1.1.1 van de Tarieventabel 2015 genoemde grafrecht voor een 1-diepgraf. Er is immers in het jaar 2015 niet (opnieuw) een recht op een graf verworven in verband met die begraving. Ook overigens is in de Verordening 2015 en de daarbij behorende tarieventabel niet voorzien in een bepaling die tot heffing van grafrecht ter zake van die tweede begraving kan leiden.

4.5.

Aan het voorgaande wordt geen afbreuk gedaan door het bepaalde in artikel 2.1.2 van de Tarieventabel 2015, waaruit volgt dat een tweede begraving in een 2-diepgraf terwijl de eerste begraving heeft plaatsgevonden vóór 1 januari 2013, leidt tot de heffing van een aanvullend grafrecht ter zake van de eerste begraving. Zoals de Heffingsambtenaar heeft uiteengezet, leidt die bepaling ertoe dat het totaalbedrag aan grafrecht ter zake van de eerste begraving een periode betreft van 20 jaar, gerekend vanaf de tweede begraving in een dubbelgraf. Het desbetreffende, tevens in de aanslag begrepen, bedrag wordt overigens door belanghebbende ook niet bestreden.

4.6.

Gezien het voorgaande is het gelijk aan belanghebbende. De aanslag dient te worden verminderd met een bedrag van € 1.380.

Slotsom

4.7.

Gezien het vorenoverwogene is het hoger beroep gegrond. De uitspraken van de Rechtbank en de Heffingsambtenaar kunnen niet in stand blijven. Het Hof zal de aanslag de aanslag verminderen naar een bedrag van € 1.022.

Ten aanzien van het griffierecht

4.8.

Aangezien het hoger beroep gegrond is, dient de Heffingsambtenaar aan belanghebbende te vergoeden de van hem ter zake van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof geheven griffierechten ten bedrage van € 45 respectievelijk € 124.

Ten aanzien van de proceskosten

4.9.

Aangezien het hoger beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Heffingsambtenaar te veroordelen tot betaling van een tegemoetkoming in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken. Het Hof stelt deze tegemoetkoming, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, als volgt vast:

- beroep: 2 (punten) x 1 (gewicht van de zaak) x € 495 (waarde per punt) = € 990,

- hoger beroep: 2 (punten) x 1 (gewicht van de zaak) x € 495 (waarde per punt) = € 990.

4.10.

Aangezien gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten heeft gemaakt, stelt het Hof de onderhavige tegemoetkoming vast op een totaalbedrag van € 1.980.

5 Beslissing

Het Hof:

  • -

    verklaart het hoger beroep gegrond;

  • -

    vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;

  • -

    verklaart het beroep gegrond;

  • -

    vernietigt de uitspraak op bezwaar;

  • -

    vermindert de aanslag tot een bedrag van € 1.022;

  • -

    gelast dat de Heffingsambtenaar aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep door de Rechtbank en het hoger beroep door het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van, in totaal, € 169 te vergoeden; en

  • -

    veroordeelt de Heffingsambtenaar in de kosten van het geding bij de Rechtbank en het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1.980.

Aldus gedaan op 4 mei 2017 door P.C. van der Vegt, voorzitter, V.M. van Daalen-Mannaerts en W.A. Sijberden, in tegenwoordigheid van M.J.G. Letschert, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.

  1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

  2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

  1. de naam en het adres van de indiener;

  2. een dagtekening;

  3. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

  4. e gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.