De e-grond (grief I)
Het hof stelt het volgende voorop.
Bij een verzoek om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de e-grond moet de werkgever aannemelijk maken dat sprake is van verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer en dat dit zodanig ernstig is dat van hem in redelijkheid niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Er moet sprake zijn van aan de werknemer toerekenbare verwijtbaarheid. Enkel de mate van verwijtbaar handelen of nalaten is bepalend voor de vraag of sprake is van een redelijke grond voor ontslag (Kamerstukken II 2013/14, 33818, 7, p. 43). Er wordt getoetst aan de onwil of moedwil van de werknemer, niet aan diens onkunde of onmacht. Bij de beoordeling van het verzoek om ontbinding op de e-grond dienen alle omstandigheden in aanmerking te worden genomen.
Naar het oordeel van het hof heeft [Roosterfabriek] ook in hoger beroep onvoldoende gesteld en niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van verwijtbaar nalaten van [verweerder] , dat wil zeggen onwil van [verweerder] , om zich de Nederlandse taal eigen te maken. [verweerder] heeft immers een tweetal cursussen gevolgd, waarvan één in 2016. Mogelijk door een misverstand over te geven goedkeuring door [Roosterfabriek] voor het volgen van een nieuwe cursus heeft [verweerder] volgens afspraak wel een voorstel voor een te volgen cursus gedaan aan [Roosterfabriek] (zie gespreksverslag van 26 mei 2016), maar heeft hij niets meer van [Roosterfabriek] vernomen. Verder is in hoger beroep gebleken dat [verweerder] sedert februari 2017 een taalcursus volgt (zie hiervoor onder r.o. 3.1.).
Bij de beoordeling is van belang dat [verweerder] sedert 2013 door [Roosterfabriek] is aangesproken op zijn gebrekkige Nederlands en dat dit kennelijk dus gedurende de eerste 21 jaar van het dienstverband geen probleem opleverde bij het werk dat [verweerder] deed.
Het hof sluit bepaald niet uit dat [verweerder] veel moeite heeft met het leren van de Nederlandse taal, maar dat levert, mede gelet op de geschetste omstandigheden, geen onwil en dus geen toerekenbaar, verwijtbaar nalaten op en zeker geen verwijtbaar nalaten dat zodanig ernstig is dat van [Roosterfabriek] in redelijkheid niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
De stelling van [Roosterfabriek] , dat de beheersing van de Nederlandse taal door [verweerder] na zijn echtscheiding in 2007/2008 sterk achteruit is gegaan, is betwist door [verweerder] en overigens niet relevant voor de vraag of sprake is van verwijtbaar nalaten van [verweerder] .
[Roosterfabriek] heeft in hoger beroep nog aangeboden te bewijzen dat [verweerder] stelselmatig heeft geweigerd zich de Nederlandse taal eigen te maken, maar daarvoor heeft zij zoals hiervoor al overwogen, onvoldoende gesteld. De overige bewijsaanbiedingen van [Roosterfabriek] zijn in dit verband niet ter zake dienend.
Het voorgaande betekent dat de kantonrechter het verzoek tot ontbinding op de e-grond terecht heeft afgewezen en dat dat verzoek in hoger beroep evenmin toewijsbaar is.
Grief I faalt.