Zaaknummer eerste aanleg : 5371049 AZ VERZ 16-189 en 5565367 AZ VERZ 16-245
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant]
,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. R.J. Ruiter te Gulpen,
tegen
[Company B.V.] Company B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] , gemeente [gemeente] ,
verweerster,
hierna aan te duiden als [verweerster] ,
advocaat: mr. A.S.J.H. van den Bronk te Maastricht.
1 Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 2 januari 2017.
2 Het geding in hoger beroep
2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-
het beroepschrift met het procesdossier van de eerste aanleg en bijlagen, ingekomen ter griffie op 3 april 2017;
-
het verweerschrift, ingekomen ter griffie op 23 mei 2017;
-
een brief van mr. Van den Bronk namens [verweerster] met een bijlage, ingekomen ter griffie op 28 juni 2017;
- de op 5 juli 2017 gehouden mondelinge behandeling. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellant] , bijgestaan door mevrouw B. Hitchcock als tolk en door mr. Ruiter;
- de heer [directeur van verweerster] , directeur van [verweerster] , bijgestaan door mr. Van den Bronk.
2.2.
Het hof heeft daarna een datum voor beschikking bepaald, waarbij is vermeld dat het hof mogelijk eerder dan op de genoemde datum uitspraak zal doen.
3 De beoordeling
3.1.
De eerste vraag die het hof moet beantwoorden, is of [appellant] ontvankelijk is in het door hem ingestelde hoger beroep.
3.2.
De bestreden beschikking is van 2 januari 2017. Hoger beroep daartegen moet binnen drie maanden, te rekenen vanaf de dag van de beschikking worden ingesteld (artikel 358 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)). [appellant] heeft op 3 april 2017 hoger beroep ingesteld.
3.3.
Bij verweerschrift heeft [verweerster] zich op het standpunt gesteld dat het hoger beroep niet binnen de geldende beroepstermijn is ingesteld en dat [appellant] daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Tijdens de zitting heeft [appellant] aangevoerd dat de beroepstermijn gelet op artikel 1 van de Algemene termijnenwet niet op zondag 2 april 2017, maar op maandag 3 april 2017 verstreek, waardoor het hoger beroep tijdig is ingesteld.
Vervolgens heeft het hof kort de vraag aan de orde gesteld of de Algemene termijnenwet in arbeidszaken geldt, maar partijen waren niet op deze vraag voorbereid.
3.4.
Artikel 7A:2031 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat de Algemene termijnenwet niet van toepassing is op de termijnen die in titel 10 van Boek 7 BW zijn gesteld. Deze titel heeft betrekking op de arbeidsovereenkomst. De geldende beroepstermijn is echter niet opgenomen in titel 10 van Boek 7 BW, maar als gezegd in artikel 358 Rv. (Zie over de termijnen J.S. Engelsman, Termijnen in het arbeidsrecht: een overzicht onder de WWZ, ArbeidsRecht 2015/49).
3.5.
Partijen zullen gelet op het voorgaande in de gelegenheid worden gesteld zich bij akte nader uit te laten over de ontvankelijkheid van [appellant] in het hoger beroep. [appellant] zal als eerste in de gelegenheid worden gesteld zich hierover uit te laten, waarna [verweerster] de gelegenheid krijgt een antwoordakte te nemen. Partijen dienen de akten aan de griffie te richten (met vermelding van het zaaknummer) en een kopie aan de wederpartij toe te sturen.
3.6.
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.
4 De beslissing
Het hof :
-
stelt [appellant] in de gelegenheid zich uiterlijk 27 juli 2017 bij akte nader uit te laten over de vraag of hij ontvankelijk is in het door hem ingestelde hoger beroep,
-
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.F.M. Pols, W.H.B. den Hartog Jager en D.J.B. de Wolff en is in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2017.
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: