Als verweer beroept [appellant] zich in de eerste plaats op overmacht, de versnellingsbak van zijn auto is stukgegaan wat hem verhinderde tijdig naar Nederland terug te keren.
Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is geweest van een toereikende overmacht. Uit de verklaring van de Griekse garagehouder blijkt niet dat zijn auto zodanig stuk was dat daarmee niet gereden kon worden. Ook blijkt niet van een reparatie (zelfs niet van een provisorische). In dit verband is opmerkelijk dat geen factuur is overgelegd of een bewijs van kwijting voor een betaling (bij een pinbetaling zou een bankafschrift kunnen worden overgelegd). Zoal een reparatie is uitgevoerd, dan blijkt nog niet wanneer dat was. De verklaring van de garagehouder laat ruimte voor de mogelijkheid van een reparatie op donderdag 18 en/of vrijdag 19 augustus 2016, waarna de auto eerst op maandag 22 augustus 2016 is opgehaald, hoewel dat wellicht ook op de voorafgaande vrijdag mogelijk was. [appellant] heeft hiervoor geen verklaring gegeven, terwijl bevraging ter zitting niet mogelijk was wegens zijn afwezigheid.
Deze bevraging is ook niet mogelijk geweest ten aanzien van het verschil in de dag waarop de reparatie zou hebben plaatsgevonden. In het inleidend verzoekschrift noemt [appellant] woensdag 24 augustus 2016 als reparatiedatum, waar de garage het heeft over de periode van 18 tot en met 22 augustus 2016.
Het hof merkt bovendien op dat ook niet is gebleken van een reparatie in Nederland. De verklaring van de Nederlandse garagehouder is weliswaar geplaatst op een factuur, maar is geen factuur. De verklaring maakt overigens geen melding van een recent uitgevoerde (provisorische) reparatie.
Voorts acht het hof van belang dat [appellant] [de vennootschap] op geen enkele wijze, noch voorafgaand aan de dag dat hij het werk had moeten hervatten, noch in de week dat hij het werk had moeten hervatten, heeft geïnformeerd over het feit dat hij niet in staat was om tijdig terug te zijn van vakantie.