- [belanghebbende] , wonende te [woonplaats] , de betrokkene;
- mr. [mentor] h.o.d.n. [bewindvoering] Bewindvoering, gevestigd te [vestigingsplaats] , de mentor.
1 Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, Team Toezicht, zittingsplaats Maastricht, van 30 december 2016.
2 Het geding in hoger beroep
2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 27 maart 2017, heeft appellante - kort gezegd - verzocht voormelde beschikking te vernietigen wat betreft de benoeming van mr. [mentor] tot mentor, en opnieuw rechtdoende te bepalen dat appellante tot mentor van betrokkene wordt benoemd met veroordeling van Stichting Mondriaan in de kosten van de procedure.
2.2.
Bij schrijven van Stichting Mondriaan d.d. 22 mei 2017 met bijlage, heeft Stichting Mondriaan verzocht om appellante niet-ontvankelijk te verklaren in haar beroep, althans dit beroep af te wijzen, met bekrachtiging van de beschikking waarvan beroep, zo nodig onder verbetering van rechtsgronden.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 september 2017. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
-
appellante, bijgestaan door mr. Dresschers;
-
Stichting Mondriaan, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de stichting 1] en [vertegenwoordiger van de stichting 2] , bijgestaan door mr. F.H. Kuiper.
2.4.
De betrokkene is niet verschenen en de mentor is - met bericht van verhindering - evenmin verschenen.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
-
de brief van de mentor d.d. 18 mei 2017 met bijlagen;
-
de brief van de mentor d.d. 5 september 2017;
-
de brief van de advocaat van appellante d.d. 14 september 2017 met bijlagen;
-
de door de advocaat van appellante ter zitting overgelegde pleitnotitie.
3 De beoordeling
3.1.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter, voor zover thans van belang, ten behoeve van [betrokkene] met ingang van 16 januari 2017 een mentorschap ingesteld, met benoeming van mr. [mentor] h.o.d.n. [bewindvoering] Bewindvoering, tot mentor.
3.2.
Appellante kan zich met deze beschikking niet verenigen voor zover het de benoeming van de mentor betreft en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
Ontvankelijkheid in hoger beroep
3.3.
De instelling van het mentorschap als zodanig is niet in geschil. Thans dient het hof te beoordelen of appellante ontvankelijk is in haar appel voor zover het de benoeming van de mentor betreft.
3.4.
Ingevolge het eerste lid van artikel 1:452 Burgerlijk Wetboek (BW) benoemt de rechter die het mentorschap instelt daarbij of zo spoedig mogelijk daarna een mentor. Hij vergewist zich van de bereidheid en vormt zich een oordeel over de geschiktheid van de te benoemen persoon. In het derde en vierde lid van voornoemd artikel is een wettelijke voorkeursregeling opgenomen met betrekking tot de benoeming.
3.5.
Het hof is van oordeel dat appellante ten aanzien van de benoeming van -de persoon van- de mentor niet als belanghebbende in de zin van artikel 798 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is aan te merken. De benoeming van de mentor heeft niet rechtstreeks betrekking op de rechten en verplichtingen van appellante. De door appellante ter zitting aangevoerde omstandigheden dat de betrokkene geen kinderen heeft, dat appellante het enige familielid, de vertrouwenspersoon en de bewindvoerder van betrokkene is en dat appellante lange tijd haar medisch vertegenwoordigster is geweest, leiden niet tot een ander oordeel. Die omstandigheden zien uitsluitend op het belang van de betrokkene dat overigens wordt gewaarborgd door de wettelijke voorkeursregeling en de toezichthoudende rol van de kantonrechter.
3.6.
Evenmin is appellante, als zus van de betrokkene, waar het de te benoemen mentor betreft belanghebbende in de zin van artikel 798 lid 2 Rv. Het hof is, mede gelet op de wetsgeschiedenis op dit punt, van oordeel dat de uitbreiding van het begrip belanghebbende van artikel 798 lid 2 Rv slechts van toepassing is op de instelling of opheffing van het mentorschap. Nu in deze appel-procedure alleen de benoeming van de mentor ter discussie staat kan de onderhavige procedure niet worden gerekend tot de ‘zaken van mentorschap’ als bedoeld in artikel 798 lid 2 Rv.
3.7.
Al het voorgaande brengt met zich mee dat appellante niet in haar hoger beroep kan worden ontvangen. Dat appellante behoort tot de kring van personen die ingevolge artikel 1:451 lid 1 BW om de instelling van het mentorschap kunnen verzoeken, maakt dit niet anders, nu het voorstellen van een te benoemen mentor niet valt te beschouwen als (onderdeel van) een verzoek als in genoemd artikel bedoeld.
3.8.
Het hof zal appellante niet-ontvankelijk verklaren in haar hoger beroep.
4 De beslissing
Het hof:
verklaart appellante niet-ontvankelijk in haar hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, C.N.M. Antens en H.M.A.W. Erven en is in het openbaar uitgesproken op 2 november 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: