5.6.4.1. Het hof heeft hiervoor al een uitsplitsing gemaakt met betrekking tot de facturen welke op 2007 resp. 2008 betrekking hebben al naar gelang het om onderhoud dan wel verbouwing ging. Verbouwing plus onderhoud kostten volgens [de vennootschap] in 2007-2008 € 253.037,03, plus € 44.241,48, dus € 297.278,51 Onderhoud kostte volgens [de vennootschap] in 2007 € 18.209,21 en in 2008 € 25.111,30, dus € 43.320,51. Mitsdien heeft [de vennootschap] voor de verbouwing in rekening gebracht: € 297.278,51 min € 43.320,51, dus € 253.958,--.
5.6.4.1. [de vennootschap] heeft gemotiveerd gesteld dat hem door [geïntimeerde] veel meer werkzaamheden zijn opgedragen dan aanvankelijk was beoogd, en dat deze werkzaamheden ook zijn uitgevoerd. Verwezen kan worden naar randnr. 2.7 van de memorie van grieven, waarin [de vennootschap] heeft opgesomd welke aanvullende werkzaamheden zijn opgedragen. Voorts zij verwezen naar producties 23 en 28 bij memorie van grieven, houdende (nadere) specificatie van de werkzaamheden in 2007 en 2008, uitgesplitst naar onderhoud (dit kwam hiervoor al aan de orde), uren en materiaal. Het hof verwijst ook hier naar r.o. 5.4.1, laatste volzin; het aldaar overwogene geldt als hier herhaald en ingelast.
5.6.4.1. [geïntimeerde] stelt dat [de vennootschap] haar nooit heeft ingelicht over kostenverhogende omstandigheden noch aan de bel heeft getrokken indien er tijdens het werk significante tegenvallers waren. Nu er geen aanneemsom of richtprijs aan de orde was, is dit verweer niet relevant. Vanzelfsprekend - het hof stipte dit reeds aan - mag wel worden vereist dat aan alle werkzaamheden een - desnoods impliciete - opdracht ten grondslag ligt.
5.6.4.1. [geïntimeerde] stelt de juistheid van het door [de vennootschap] opgevoerde “meerwerk” (strikt genomen is van meerwerk geen sprake bij gebreke van een richtprijs of vaste aanneemsom) grotendeels te betwisten, behoudens voor zover zij deze - zie memorie van antwoord sub 48 - erkent; onder 49 somt zij zaken op die [de vennootschap] weliswaar heeft uitgevoerd maar waarvoor [geïntimeerde] niet zou hoeven betalen om redenen als aldaar vermeld. Het hof begrijpt dat waar [geïntimeerde] stelt het meerwerk te “betwisten”, zij betwist dat de werkzaamheden op vergoeding waarvan [de vennootschap] aanspraak maakt zijn uitgevoerd. Behoudens ten aanzien van de hierna te noemen post t) is niet aan de orde de situatie dat [geïntimeerde] betwist bepaalde (wel uitgevoerde) werkzaamheden verschuldigd te zijn op de grond dat daartoe geen (desnoods impliciete) opdracht zou zijn gegeven.
5.6.4.1. Uit vergelijking van de memorie van grieven 2.7 met de memorie van antwoord 48 en 49 blijkt dat [geïntimeerde] betwist dat de navolgende door [de vennootschap] onder 2.7 genoemde werkzaamheden voor vergoeding in aanmerking zouden komen. Bij onderdelen t) en u) - zie hierna - gaat het om werkzaamheden welke overbodig zouden zijn geweest; bij de overige werkzaamheden zou het gaan om werkzaamheden welke niet zouden zijn uitgevoerd. Het hof werkt dit uit.
A.
B.
C.
D.
5.6.4.6. De betwisting dat de werkzaamheden als omschreven onder A. zijn uitgevoerd blijkt enkel uit een vergelijking tussen de door [de vennootschap] onder memorie van grieven 2.7 genoemde werkzaamheden en de door [geïntimeerde] onder memorie van antwoord 48. erkende “meerwerk”-werkzaamheden, maar is door [geïntimeerde] voor het overige niet onderbouwd. Het hof passeert mitsdien deze betwisting als onvoldoende gemotiveerd.
5.6.4.6. De betwisting van de onder B. genoemde, door [de vennootschap] gespecificeerde aanvullende werkzaamheden wordt door [geïntimeerde] (enkel) betwist met een verwijzing naar het feit dat dit onder het geoffreerde werk zou vallen. Dit argument gaat niet op, omdat het werk afgerekend dient te worden op basis van hetgeen daadwerkelijk is uitgevoerd.
5.6.4.6. De betwistingen onder C. sub o) en p) zijn wel deugdelijk gemotiveerd. Volgens [geïntimeerde] zijn er niet twee, doch is er slechts één LCD-scherm geplaatst. Volgens [geïntimeerde] is geen complete Bose-installatie, maar zijn slechts vier Bose-boxen geplaatst.
5.6.4.6. [de vennootschap] dient dus te bewijzen dat er twee schermen en een complete Bose-installatie zijn geplaatst.
5.6.4.6. De betwisting onder D sub q) is onvoldoende gemotiveerd. [geïntimeerde] komt niet verder dan de opmerking dat het “raar en ongeloofwaardig” zou zijn dat er niet voor warm water zou zijn geoffreerd, terwijl [de vennootschap] juist gewag maakt van een extra boiler als back-up.
5.6.4.6. Wat de koelcel betreft, D onder r): dat de plaatsing van een koelcel in de indicatieofferte niet was voorzien is door [geïntimeerde] niet betwist (zie sub A. onder j).
[de vennootschap] heeft echter aangegeven dat er extra werkzaamheden noodzakelijk waren omdat deze koelcel niet goed meer paste in de daarvoor bestemde ruimte. Bij memorie van antwoord sub 49 stelt [geïntimeerde] dat dit berust op meetfouten van [de vennootschap] , hetgeen deze gemotiveerd betwist bij memorie van antwoord in het incidenteel appel sub 5.5. Op die deugdelijk gemotiveerde betwisting is [geïntimeerde] niet meer terug gekomen, ook niet bij gelegenheid van het pleidooi. Het gaat hier om een bevrijdend verweer ( [geïntimeerde] stelt immers dat het op zichzelf in dit opzicht niet gemotiveerd betwiste werk is veroorzaakt door eigen fouten van [de vennootschap] ); [geïntimeerde] diende dus de relevante feiten, inhoudende fouten van [de vennootschap] , te stellen en bij betwisting te bewijzen.. Daarmee blijft zij in gebreke tegenover de gemotiveerde betwisting door [de vennootschap] . Het hof verwerpt daarom dit verweer van [geïntimeerde] .
5.6.4.6. Wat het riool en de opvoerpomp betreft: de opdracht tot vervanging van het riool, en de vervanging daarvan als zodanig - post D sub s) - worden door [geïntimeerde] erkend; het hof heeft deze post hier slechts opgenomen vanwege de samenhang met post t).
De betwisting door [geïntimeerde] is vooral gericht op de opvoerpomp, post D sub t). In de memorie van grieven onder 2.7, vierde bolletje, schrijft [de vennootschap] dat de opvoerpomp nodig was omdat de vetafscheider te hoog lag en nooit aangesloten is geweest. Bij memorie van antwoord sub 49 stelt [geïntimeerde] dat achteraf was gebleken dat [de vennootschap] zonder noodzaak een vetput met pomp had geïnstalleerd, dat de vetput en pomp er nog staan, maar dat de pomp al jaren niet meer wordt gebruikt nadat een ander bedrijf het riool had hersteld. De pomp was niet nodig. Bij memorie van antwoord in het incidenteel appel onder 5.6 verklaart [de vennootschap] geen vetput aangelegd te hebben doch slechts een pomp te hebben geplaatst, en wel in overleg met [bestuurder en aandeelhouder van geintimeerde] , twee dagen voor de opening.
Op dit laatste heeft [geïntimeerde] niet meer gereageerd, ook niet bij pleidooi. Dat aan [geïntimeerde] , zoals zij bij memorie van antwoord stelde, “achteraf” was gebleken dat er een pomp was geplaatst - anders gezegd: dat zij daarvan geen weet had en/of daartoe geen opdracht had gegeven - blijkt dus niet; het hof verwerpt dit verweer. Dat dit werk ondeugdelijk zou zijn uitgevoerd is onvoldoende aan de hand van concrete feiten toegelicht. Het hof verwerpt ook dit verweer.
5.6.4.6. Het onderdeel zoals omschreven sub D. onder u) betreft de “ [geïntimeerde] -wand”.
Dit was een wand met het [geïntimeerde] logo erop. Hierachter is een afzuiging geplaatst. Dit wordt door [geïntimeerde] niet betwist, doch zij stelt dat deze afzuiging voor problemen bleef zorgen; zij stelt niet om welke problemen dat ging. Nadat de motoren waren uitgezet was het probleem volgens [geïntimeerde] verholpen. Het hof begrijpt dat [geïntimeerde] hiermee bedoelt te stellen dat dit werk overbodig was.
[de vennootschap] wijst er echter op dat [geïntimeerde] over dit vermeende gebrek nooit (naar het hof begrijpt: tot in de procedure) heeft gereclameerd en daarop heeft [geïntimeerde] niet gereageerd zodat het hof er als onbetwist van uit gaat dat [geïntimeerde] daarover nooit eerder een klacht heeft ingediend.
5.6.4.6. Het werk aan de [geïntimeerde] -wand is uitgevoerd, naar uit de specificaties en productie 23 bij memorie van grieven, blad 3 bovenaan, blijkt, op 26 maart 2007. Van eerdere reclamaties dan in mei 2011 blijkt niet (daargelaten of toen al voldoende specifiek op dit onderdeel bezwaar is gemaakt). Het hof begrijpt het beroep van [de vennootschap] op de omstandigheid dat [geïntimeerde] nooit (althans nooit eerder) heeft gereclameerd als een beroep op art. 6:89 BW. De eerste conflicten tussen partijen ontstonden in 2011, toen waren vier jaren verstreken. Het concrete bezwaar van [geïntimeerde] werd eerst omschreven bij memorie van antwoord; toen waren acht jaren verstreken. Partijen hebben geen van beiden expliciet aandacht besteed aan de vraag of [de vennootschap] nadeel heeft geleden door dit late klagen, maar het hof acht - met name gelet op de zeer lange verstreken tijd - de aanwezigheid van enige vorm van nadeel voor [de vennootschap] , al was het maar ten aanzien van zijn mogelijkheden om bewijs te leveren, aannemelijk. Bij deze stand van zaken heeft [geïntimeerde] te laat geklaagd en verwerpt het hof het verweer van [geïntimeerde] op dit onderdeel.
5.6.4.6. Wat de onderdelen sub D onder v) en w) betreft: door [geïntimeerde] wordt niet betwist dat hier aanvullende werkzaamheden zijn verricht, doch wordt de omvang daarvan verregaand gerelativeerd, evenwel eerst bij gelegenheid van het pleidooi. De omschrijving van [de vennootschap] onder memorie van grieven 2.7 strekt overigens kennelijk slechts ter aanduiding van de aanvullende werkzaamheden welke niet in de indicatieofferte waren begrepen, zulks ter staving van zijn standpunt dat de indicatieofferte feitelijk was verlaten, maar pretendeert geen uitspraak omtrent de omvang van die aanvullende werkzaamheden. [geïntimeerde] laat echter na om aan de hand van de specificaties van [de vennootschap] - zowel de specificaties welke in de facturen van juli 2011 besloten liggen als de nadere toelichting daarop bij producties 23 en 28 memorie van grieven - te betwisten dat de in dit verband door [de vennootschap] opgevoerde werkzaamheden feitelijk zijn uitgevoerd. Het hof verwerpt dit verweer.