3.1.
De feiten
Het hof gaat uit van de feiten die door de voorzieningenrechter zijn vastgesteld en waartegen geen grieven zijn gericht. Deze feiten komen, voor zover nodig aangevuld door het hof, op het volgende neer.
- [geïntimeerde] is de vader van [kind] , geboren op [geboortedatum] 1977 en overleden op [datum] 2013 (hierna : [kind] ).
- [kind] is overleden als gevolg van suïcide.
- Tot haar overlijden was [kind] in verband met een ernstige psychiatrische aandoening langdurig in behandeling bij GGz.
- [geïntimeerde] heeft een schriftelijke klacht tegen GGz ingediend bij de Klachtencommissie van GGz. De Klachtencommissie heeft bij tussenbeslissing van 12 mei 2014 GGz in de gelegenheid gesteld diverse stukken uit het medisch dossier van [kind] (hierna: het medisch dossier) te overleggen. GGz heeft deze stukken niet overlegd. De Klachtencommissie heeft bij beslissing van 7 juli 2014 - voor zover hier van belang - de klacht genummerd 1 (met betrekking tot behandeling psychose, opname en medicatie) gegrond verklaard.
- GGz heeft een gedeelte van het medisch dossier met [geïntimeerde] gedeeld (rapportages van gesprekken waarbij één of meer familieleden aanwezig zijn geweest) en zij heeft hem voor het overige te kennen gegeven dat zij niet bereid is inzage in of afgifte van het medisch dossier te geven.
- Op 1 maart 2016 heeft [geïntimeerde] bij het Regionaal tuchtcollege (RTC) een klacht ingediend tegen de behandelend psychiater.
- De gemachtigde van [geïntimeerde] heeft het GGz herhaaldelijk, laatstelijk bij brief van 17 juni 2016, verzocht het gehele medisch dossier aan [geïntimeerde] af te geven. GGz heeft dit geweigerd.
- Het RTC heeft de door [geïntimeerde] ingediende klacht beoordeeld zonder de beschikking te hebben over het medisch dossier. Bij uitspraak van 8 augustus 2016 heeft het Regionaal tuchtcollege de klacht afgewezen. [geïntimeerde] heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het Centraal tuchtcollege (CTC).
- Het RTC heeft bij uitspraak van 16 november 2016 de klacht van [geïntimeerde] d.d. 3 maart 2016 tegen de behandelend gz-psycholoog afgewezen. Ook deze klacht is behandeld zonder dat het RTC de beschikking had over het medisch dossier van [kind] .
- De vergoeding van de overlijdensschade is tussen partijen minnelijk geregeld tegen finale kwijting, zonder dat GGz aansprakelijkheid heeft erkend (brief ARAG d.d. 11 juni 2015 en brief GGz d.d. 15 juli 2015, door GGz overgelegd ten behoeve van de behandeling van de mondelinge behandeling in eerste aanleg).
3.2.
Het geding in eerste aanleg
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg gevorderd GGz te gebieden om - kort gezegd - aan hem, [geïntimeerde] , binnen twee dagen na betekening van het vonnis een afschrift van het volledige medisch dossier van [kind] over de periode 2011 tot [datum] 2013 ter beschikking te stellen op straffe van verbeurte van een dwangsom.
De voorzieningenrechter heeft deze vordering bij vonnis waarvan beroep als volgt, beperkt, uitvoerbaar bij voorraad toegewezen:
‘gebiedt GGz om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis aan [geïntimeerde] een afschrift ter beschikking te stellen van het volledig voorhanden zijnde medisch dossier betreffende mevrouw [kind] (geboren op [geboortedatum] 1977 en overleden op [datum] 2013), voor zover dit dossier betrekking heeft op de periode 27 maart 2012 tot het moment van overlijden, zijnde [datum] 2013, en veroordeelt GGz om aan [geïntimeerde] een dwangsom te betalen van € 2.000,-- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij hieraan niet voldoet, met een maximum van € 20.000,-- aan te verbeuren dwangsommen.’
GGz werd veroordeeld in de proceskosten.
3.3.
Het hoger beroep
GGz heeft onder aanvoering van dertien grieven gevorderd het vonnis waarvan beroep te vernietigen en de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog af te wijzen met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep en veroordeling van GGz in de proceskosten van het hoger beroep.
In hoger beroep ligt ter beoordeling de vordering van [geïntimeerde] , zoals beperkt toegewezen in eerste aanleg, voor. Voor het overige ligt de zaak in volle omvang aan het hof voor; de grieven worden gezamenlijk behandeld. Bij de beoordeling moet worden bezien of het waarschijnlijk is dat de bodemrechter de vordering zal toewijzen.