Zoals in het tussenarrest van 17 oktober 2017 overwogen, gaat het in dit hoger beroep alleen om de mishandeling op 1 november 2014 en alleen om de gevorderde immateriële schadevergoeding ten bedrage van € 6.000,= (r.o. 4.4).
In hoger beroep heeft [appellante] haar vordering op dit punt nader onderbouwd met enkele verwijzingen naar de Smartengeldgids 2015 en met een verklaring van haar huisarts [huisarts] van 2 december 2015. Deze verklaring houdt het volgende in
“Op 1 november 2014 ís mevrouw [appellante] (toen nog zwanger) inderdaad in het ziekenhuis op de SEH beoordeeld geweest met tekenen van strangulatie en het hebben van multipele hematomen. Sindsdien heeft ze toenemende angstklachten passend bij een posttraumatische stress stoornis met aanvallen van paniek, knijpend gevoel in de keel en
hyperventilatie. Deze klachten zijn erg hardnekkig en worden op dit moment behandeld met de onderstaande medicatie.
Medicatie Einddatum
Alprazolam tabl 0,25 mg; 3 x per dag 2 tabletten Continue
Paroxetin tab omh 10 mg 30 st; 1 x per dag anderhalve tablet”.
[geïntimeerde] stelt dat de huisarts zijn diagnose heeft gebaseerd op de ongedateerde brief van het Franciscus Ziekenhuis die hij in eerste aanleg bij conclusie van antwoord heeft overgelegd. Voor deze stelling biedt hij evenwel geen onderbouwing. Bovendien gaat de huisarts in op de gevolgen van de mishandeling die ten tijde van het opstellen van de verklaring, een jaar later, nog voortduurden. Ook twijfelt [geïntimeerde] aan de diagnose van de huisarts omdat volgens hem voor een posttraumatische stress stoornis andere behandelingen geïndiceerd zijn dan de medicatie die de huisarts voorschrijft. Dit verweer van [geïntimeerde] is niet onderbouwd met enige deskundige rapportage en laat bovendien onverlet de bevinding van de huisarts dat [appellante] de klachten ervaart die in de verklaring zijn vermeld en die op zich door [geïntimeerde] niet worden betwist. Naar het oordeel van het hof heeft [appellante] in ieder geval in hoger beroep de ernstige gevolgen die de mishandeling voor haar heeft gehad voldoende onderbouwd. [geïntimeerde] vermeldt in zijn memorie van antwoord (punt 8) de zwangerschap van [appellante] als een van de omstandigheden die een rol kunnen spelen bij bepaling van de hoogte van immateriële schadevergoeding. Volgens hem kan dat op zich een schadeverhogende omstandigheid zijn, maar ook een disculperende omdat volgens hem zwangere vrouwen voor hun (ex)-man zeer onredelijk kunnen zijn en ook overigens, kort gezegd, last hebben van hun hormonen. Het hof ziet in de zwangerschap van [appellante] ten tijde van de mishandeling uitsluitend een schadeverhogende en zeker geen disculperende omstandigheid.