6.1.
In overweging 2.1. tot en met 2.5. heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. De door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover die niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Voorts staan nog enkele andere feiten, als enerzijds gesteld en anderzijds niet betwist, tussen partijen vast. Het hof zal hierna een overzicht geven van deze relevante feiten. In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
a. a) [koper] (hierna: [koper] ) en zijn toenmalige echtgenote [ex echtgenote van koper] (hierna: [ex echtgenote van koper] ) hebben in januari 2007 drie appartementsrechten aan de [adres] te [plaats] gekocht voor de totaalsom van € 145.000,--.
b) Op 19 juni 2007 heeft [koper] de offerte van de bank van 8 juni 2007 (prod. 4 bij dagvaarding in eerste aanleg) ondertekend, voor een kredietfaciliteit “SNS Vastgoedhypotheek” ten bedrage van € 225.000,--. In deze offerte is opgenomen dat als zekerheden zullen gelden een nieuwe eerste hypotheek van € 250.000,- op genoemde onroerende zaak (hierna: het pand) en een pandrecht op de rechten en vorderingen uit de huurovereenkomst(en). Ook is de voorwaarde gesteld dat een acceptabel taxatierapport van het pand wordt overgelegd.
c) [koper] heeft op 8 juni 2007 aan [geïntimeerde] opdracht gegeven om het pand te taxeren. Het pand is vervolgens op 11 juni 2007 getaxeerd door [taxateur werkzaam bij geintimeerde] van [geïntimeerde] . In het taxatierapport van 13 juni 2007 (prod. 1 bij dagvaarding in eerste aanleg, hierna: de Taxatie) is de onderhandse verkoopwaarde van het pand vrij van huur en gebruik vastgesteld op € 280.000,-- en de executiewaarde bij eigen gebruik op € 238.000,--.
In het rapport is voorts opgenomen dat het gehele object is verhuurd aan een bedrijf – ten behoeve van een aantal van haar medewerkers – voor een huursom van € 2.500,- per maand en een looptijd van 4 jaren.
Op pagina 10 van het rapport is opgenomen:
“Aansprakelijkheid
1. Dit rapport is bestemd voor het in aanhef genoemde doel, uitsluitend ten behoeve van de opdrachtgever. Er wordt geen verantwoordelijkheid door ondergetekende aanvaard bij gebruik door derden, tenzij met schriftelijke toestemming van ondergetekende;
2. Wij hebben alle informatie en gegevens voor zover mogelijk gecontroleerd en betrokken bij de waardebepaling. Wij hebben het rapport met zorg samengesteld, doch aanvaarden geen aansprakelijkheid indien mocht blijken dat de aan ons verstrekte gegevens onjuist en/of onvolledig zijn geweest.”
d) De bank is op 19 juni 2007 een financieringsovereenkomst aangegaan met [koper] . Op verzoek van de bank is op 6 juli 2007 door [geïntimeerde] een gewijzigde (2e) pagina gestuurd, waarin ook de waarden van het pand in verhuurde staat zijn opgenomen. Deze zijn eveneens op € 280.000,-- en € 238.000,-- bepaald.
Voorts heeft de bank [geïntimeerde] gevraagd om ook jegens haar in te staan voor de juistheid van de verrichte taxatie. Om die reden heeft [geïntimeerde] op 16 juli 2007 een nieuwe en apart ondertekende pagina 10 verstrekt, waarin de hierboven geciteerde bepaling ten aanzien van de aansprakelijkheid onder punt 1. als volgt is gewijzigd:
“De taxatie is uitsluitend bestemd voor genoemd doel en genoemde opdrachtgever. Er wordt geen verantwoordelijkheid aanvaard voor enig ander gebruik dan de opdrachtgever en (financiële) instellingen voor zover deze met name zijn genoemd. Indien geen (financiële) instellingen zijn vermeld beperkt de aansprakelijkheid zich tot de opdrachtgever en de financiële instelling die op basis van dit rapport het object heeft gefinancierd ”.
Bij akte van 10 december 2007 zijn het hypotheekrecht en het pandrecht gevestigd en is de geldlening verstrekt.
e) Omdat [koper] niet aan zijn betalingsverplichtingen voldeed, is de geldlening bij brief van 15 maart 2011 opgezegd en is de bank overgegaan tot parate executie van het pand. In dat verband heeft SNS Bank het pand laten taxeren door [makelaardij] Makelaardij B.V. (hierna: [makelaardij] ). In het door [makelaardij] opgemaakte taxatierapport van 14 juni 2011 (prod. 8 bij dagvaarding in eerste aanleg) is de marktwaarde van het pand per die datum getaxeerd op
€ 130.000,-- en de executiewaarde op € 90.000,--, . De marktwaarde in verhuurde staat is getaxeerd op € 95.000,-- en de executiewaarde in verhuurde staat op € 65.000,--.
Het pand is uiteindelijk op 13 oktober 2011 op een executoriale veiling verkocht voor
€ 85.000,--.
f) De bank heeft [makelaardij] gevraagd om een inschatting te maken van de waarde van het pand per 13 juni 2007. Bij brief van 2 september 2011 (prod. 11 bij dagvaarding in eerste aanleg) heeft [makelaardij] , voor zover van belang, het volgende geschreven:
“(…) Met MIDAS is het mogelijk om ook terug in de tijd te kijken, dus peildatum 13 juni 2007 is op deze wijze bij benadering te berekenen. Met peildatum 13 juni 2007 berekent (hof: corr. typefout) MIDAS een waarde-indicatie van € 153.000. Met een afwijking van 5% zal de waarde op dat moment zich hebben bevonden tussen de € 160.000-- en € 145.000. (…)”
g) Bij beschikking van 17 september 2015 (prod. 26 bij de brief van 3 mei 2016 van de bank aan het hof) heeft het hof een voorlopig deskundigenbericht gelast. De taxatie van 9 november 2011 (prod. 27 bij dezelfde brief van de bank aan het hof) zoals opgesteld door de door het hof aangewezen deskundige N. van de Poel (hierna: de deskundige), luidt voor zover van belang als volgt:
“(…)
Waardepeildatum: 11 juni 2007
(…)
D. WAARDERING
- -
Marktwaarde € 150.000,00 (…)
- -
Executiewaarde € 105.000,00 (…)
- -
Marktwaarde in verhuurde staat € 115.000,00 (…)
- -
Executiewaarde in verhuurde staat € 80.500,00 (…)”
h) Bij brief van eveneens 9 november 2015 van deskundige N. van de Poel aan het hof (prod. 8 bij de brief van 17 mei 2016 van [geïntimeerde] aan het hof), heeft de deskundige de in bovengenoemde beschikking van het hof gestelde vraag 3 als volgt beantwoord:
“(…)
Naar mening van de taxateur voldoet het rapport in het algemeen aan de gestelde eisen van een taxatierapport van de NVM. Taxateur vindt echter dat de waarde te hoog is ingeschat en niet marktconform is. Ook de huurprijs waarmee de heer [taxateur werkzaam bij geintimeerde] rekening heeft gehouden is volgens taxateur te hoog. Een huurprijs van € 2.500 per maand is eveneens niet marktconform. Een redelijke inschatting van de markthuur ligt volgens taxateur rond € 1250 (resp. 500, 450 en 300) per maand. Bij kapitalisatie van de huurwaarde zou dit tot een lagere onderhandse verkoopwaarde resulteren. (…)”
6.13.
Naar het oordeel van het hof heeft de deskundige een overtuigend deskundigenbericht uitgebracht, waarin (onder meer in bovengenoemd citaat) concreet is onderbouwd op welke wijze en op basis van welke ervaring de deskundige tot haar veel lagere waardering van het pand komt (in verhuurde staat: € 115.000,-- en € 80.500,-- tegenover € 280.000,-- respectievelijk € 238.000,--, zie r.o. 6.1. onder d en g). Uit niets blijkt dat de deskundige haar conclusies heeft ontleend aan de door [geïntimeerde] gestelde wetenschap achteraf. [geïntimeerde] heeft de door de deskundige geschetste marktomstandigheden niet betwist en ook overigens onvoldoende steekhoudende bezwaren naar voren gebracht tegen het deskundigenbericht. Anders dan [geïntimeerde] stelt (onder meer memorie van antwoord nr. 42) heeft de deskundige ook niet opgemerkt dat zij enkel de huurprijs te hoog acht “en derhalve” de door [geïntimeerde] getaxeerde waarde te hoog vindt. Het hof begrijpt het deskundigenbericht aldus, dat de deskundige van mening is dat (i) [geïntimeerde] gelet op de marktomstandigheden een lagere huurprijs tot uitgangspunt van haar taxatie had moeten nemen dan de volgens [geïntimeerde] daadwerkelijke huuropbrengst van € 2.500,--, en (ii) daarbij bovendien een lagere kapitalisatiefactor had moeten hanteren. Gelet op al het bovenstaande, neemt het hof de conclusies van de deskundige over en maakt deze tot de zijne. Verder neemt het hof in aanmerking dat [geïntimeerde] de door haar aangevoerde speciale omstandigheden (zoals nog geplande investeringen) niet heeft vermeld in het taxatierapport. Evenmin heeft zij vermeld wat de reden was om zo substantieel af te wijken van de prijs waarvoor [koper] het pand een half jaar vóór de Taxatie heeft aangekocht. Anders dan [geïntimeerde] naar voren brengt (onder meer in het voorwaardelijk incidenteel appel), acht het hof dit wel een relevante omstandigheid. Het enkele feit dat het pand bij aankoop door [koper] niet verhuurd was, vormt ook geen afdoende verklaring voor het zeer grote verschil tussen die koopprijs en de getaxeerde waarde.
Alles overziend, komt het hof tot het oordeel dat [geïntimeerde] bij de Taxatie niet heeft gehandeld zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwaam taxateur verwacht mag worden.