De GI voert (in het verweerschrift, zoals aangevuld) ter zitting, - kort samengevat - het volgende aan. Volgens de GI is het verzoek van de raad in eerste aanleg terecht ontvankelijk bevonden door de rechtbank. Hiertoe heeft de GI correspondentie overgelegd.
Volgens de GI, hierbij verwijzende naar een brief vanuit Pleegzorg, dienen opmerkingen vanuit de hulpverlening omtrent de (on)mogelijkheden van de ouders in de juiste context geplaatst te worden. Er is immers een verschil in opvoeden en invulling geven aan omgangsmomenten. De positieve ontwikkelingen inzake de hulpverleningsprocessen van de ouders zegt iets over de persoonlijke ontwikkeling van de ouders waarin op dit moment voortgang gezien wordt. Dit zegt echter niets over de opvoedingsvaardigheden van de ouders. Ten aanzien van de hechting van de kinderen acht de GI het van belang dat het uitgangspunt is dat er geen kritische periode aangetoond kan worden in de ontwikkeling van hechtingsrelaties, doch dat wel bekend is, zoals ook in de door ouders aangehaalde notitie staat beschreven, dat positieve en correctieve gehechtheidsrelaties helpend blijven, maar dat het in de loop der jaren moeilijker wordt en langer zal duren om veilige gehechtheidsrelaties te realiseren, wanneer kinderen negatieve ervaringen hebben opgedaan.
Volgens de GI bevat het besluit van de raad tegenstrijdigheden die voor de GI niet te verenigen zijn met de belangen van de kinderen. Bij het beoordelen van de vraag naar de aanvaardbare termijn dient uit te worden gegaan van het perspectief van de kinderen vanaf het moment van uithuisplaatsing. De aanhoudende procedures en boodschappen vanuit de ouders gericht op thuisplaatsing geven veel onrust en daarmee een onacceptabele belasting voor de kinderen. De GI sluit zich aan bij de overwegingen van de rechtbank dat de ontwikkelingsbelangen van de kinderen prevaleren boven de wens van de ouders om de opvoeding van de kinderen op zich te nemen.
Door het zich herhalende patroon in de relatie tussen de ouders, met de daarmee gepaard gaande onveiligheid voor de kinderen, stelt de GI, anders dan Altacura, niet de ontwikkelingen bij de ouders, maar de continuïteit in de opvoedingssituatie van de kinderen centraal. Hierdoor hecht de GI een andere waarde aan de ontwikkelingen bij de ouders die natuurlijk wel van belang blijven voor een positieve relatie met de kinderen. Het aanhoudend centraal stellen van de ontwikkelingen bij de ouders, betekent uitstel van de uitspraak over het perspectief van de kinderen, hetgeen de GI schadelijk acht voor de kinderen.
De kinderen maken een goede ontwikkeling door in een veilige en stabiele omgeving die de pleeggezinnen hen bieden. Vanuit deze omgeving is het voor de kinderen mogelijk om een goede relatie op te bouwen met de ouders, mits hun perspectief duidelijk is. Daarvoor is het noodzakelijk dat de ouders deze plaatsing accepteren, waarna het mogelijk is om een goede invulling te geven aan hun rol als ouders.
Ter zitting heeft de GI verklaard dat de ouders de uithuisplaatsing van de kinderen moeilijk kunnen accepteren, waardoor de kinderen blijven worstelen met hun loyaliteit.
De GI heeft verklaard dat de rol van de ouders meer ligt in het invoegen in het leven van de kinderen, zoals meegaan naar de sporten van de kinderen. De nadruk zou volgens de GI niet zozeer moeten liggen op contactmomenten bij de ouders thuis. Voor alle kinderen ligt het perspectief niet meer thuis volgens de GI.