Uitspraak : 18 oktober 2018
Zaaknummers : 200.190.620/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/301207 / FA RK 15-6243
[appellant]
,
wonende op een onbekend adres in Polen,
appellant, de vader,
advocaat: mr. H. Plantenga,
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant (hierna te noemen: de GI).
14 De beschikking d.d. 26 juli 2018
Bij die beschikking heeft het hof (onder meer en voor zover hier van belang) bepaald:
gelast een deskundigenonderzoek ter beantwoording van de in rechtsoverweging 7.5. van de beschikking van dit hof van 31 mei 2018 geformuleerde en in deze beschikking herhaalde onderzoeksvragen nrs. 1 tot en met 8;
benoemt tot deskundige drs. F.M. Klein Wassink, [adres] [postcode] [kantoorplaats] ;
verzoekt de deskundige zich in te spannen uiterlijk op 15 november 2018 het deskundigenbericht uit te brengen, onder gelijktijdige afgifte daarvan aan de advocaten van ouders, de GI en de raad;
bepaalt dat de nadere mondelinge behandeling in onderhavige zaak zal plaatsvinden op dinsdag 11 december 2018, vanaf 11.30 uur, te houden in het Paleis van Justitie te ’s Hertogenbosch aan de Leeghwaterlaan 8; deze bepaling geldt tevens als oproep voor de zitting voor de ouders, de GI en de raad;
bepaalt dat de kosten die met het onderzoek gemoeid zijn door de Staat worden voldaan;
16 Verdere beoordeling door het hof
16.1.
Het hof overweegt allereerst, evenals de rechtbank, dat, op gronden zo als beschreven in de bestreden beschikking en de aan die beschikking ten grondslag liggende stukken, een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor [de minderjarige] aanwezig is, terwijl de ouders niet in staat zijn de verantwoordelijkheid als opvoeders van [de minderjarige] binnen afzienbare tijd, te dragen. De moeder heeft zich los gemaakt van de vader van [de minderjarige] , met wie zij een voor de kinderen destructieve relatie onderhield. Zij heeft zij zich de afgelopen jaren betrokken getoond op [de minderjarige] . De moeder heeft haar leven in de afgelopen jaren echter niet zodanig weten in te richten dat gesproken kan worden van een stabiele leefomgeving voor kinderen, in dit geval voor [de minderjarige] , die bijzondere zorg en aandacht nodig heeft. Zij heeft in opvoedkundig opzicht in de afgelopen jaren geen rol gespeeld voor [de minderjarige] . De vader is tot voor kort niet in beeld geweest. Nu, in het kader van de vraagstelling met het oog op het deskundigenonderzoek, heeft zijn advocaat gemeld dat de vader bij dit onderzoek betrokken wenst te worden. Omgang tussen [de minderjarige] en de vader is er al jaren niet meer geweest. De vader heeft zich door zijn handelen op grotere afstand geplaatst van [de minderjarige] dan de moeder.
Het bovenstaande brengt met zich mee dat de voogdijmaatregel in stand zal moeten blijven.
16.2.
Het hof zal niet ingaan op het verzoek van de vader om aanvullende vragen op te nemen. Naar het oordeel van het hof is de vraagstelling zoals die door de deskundigen is voorgesteld afdoende om vast te kunnen stellen of er beletsels zijn voor een verhuizing van de minderjarige naar pleegouders in Polen. De achtergrond van de beoogde verhuizing is dat de ouders van [de minderjarige] verder in Polen wensen te leven, evenals de zus van [de minderjarige] . Het hof acht dat gegeven, gelet op het family life dat tusen [de minderjarige] en zijn ouders bestaat, evenals het recht van [de minderjarige] om contact met zijn ouders en zijn zus te onderhouden, voldoende grond op te leveren om te doen onderzoeken of de voogdij aan de Poolse pleegouders, die inmiddels ook de voogdij over [zus van de minderjarige] hebben gekregen, opgedragen kan worden. Wat daar weer verder uit zou kunnen voortvloeien ten aanzien van de invulling van de relatie tussen de ouders en [de minderjarige] en de zus en [de minderjarige] acht het hof te ver verwijderd om nu reeds onderzoek naar (verder) contact en /of hechting te doen instellen. Uitgangspunt is immers dat [de minderjarige] bij voorkeur verder in Polen zou moeten kunnen opgroeien, tenzij zijn persoonlijke omstandigheden zich daar tegen verzetten. En daar richt zich nu juist de vraagstelling op.
16.3.
Het hof acht het een goede ontwikkeling dat de vader thans weer bij het onderzoek betrokken wenst te worden. Het hof wijst er daarbij op dat het onderzoek in Nederland wordt uitgevoerd en dat de vader (en ook de moeder) zich in Nederland op de door de onderzoekers aan te geven tijden en plaatsen beschikbaar zullen moeten houden voor het onderzoek. Indien de ouders of een van de ouders zich daar niet aan wil(len) of kunnen (kan) onderwerpen zal het hof daar de gevolgen aan verbinden die het geraden acht.
16.4.
Het hof zal hierbij tot deskundigen benoemen: Drs E.A. Sanders
Kinder- en jeugdpsychiater en Dr. C.A.E.M. (Carla) Goosen MDR,
Forensisch Mediator, beiden te dezer zake domicilie kiezende te [postcode] [kantoorplaats] , aan
[adres]
[postcode] [kantoorplaats]
Tel: [telefoonnummer] .
16.5.
Het hof vraagt de deskundigen onderzoek te doen of een verhuizing van de minderjarige [de minderjarige] , die een autistische stoornis heeft, naar Polen (naar een pleeggezin aldaar) in zijn belang is. Kan hij dit aan? Zijn er gezien de problematiek van de minderjarige specifieke vereisten waaraan het pleeggezin in Polen dient te voldoen? Over de volgende vragen wordt een advies gevraagd:
1. Welke specifieke eisen stelt de problematiek van de minderjarige aan zijn omgeving (wonen, school/MKD)?
2. Zijn er voor de opvoeding en verzorging van de minderjarige indicaties die een verhuizing naar Polen in de weg staan of niet?
3. Wat is te zeggen over de hechtingsrelatie tussen pleegouders en de
minderjarige?
4. Wordt naar verwachting schade toegebracht aan (de ontwikkeling van) de minderjarige ten gevolge van een plaatsing in een pleeggezin in Polen? Zo ja, waaruit bestaat die schade naar verwachting en waarop is deze verwachting gebaseerd?
5. Kan deze schade – indien te verwachten – mogelijkerwijs worden beperkt en zo ja, op welke wijze?
6. Welke invloed heeft de beslissing om de zus naar Polen te laten gaan op de minderjarige?
7. Welke invloed heeft de beslissing om de minderjarige niet naar Polen te laten gaan op de pleeggezinplaatsing?
8. In hoeverre komen er uit het onderzoek bevindingen naar voren die niet aan de orde zijn gekomen in de onderzoekvragen, maar wel van belang zijn met betrekking tot de ontwikkeling en het welzijn van de minderjarige en/of bij eventueel te nemen beslissingen?
16.6.
De vader kan in dit onderzoek alsnog betrokken worden. Hij verblijft weliswaar in Polen, maar heeft, via zijn advocaat, alsnog medewerking toegezegd. Hij zal zich, evenals de moeder, daartoe in Nederland op door de onderzoekers aan te geven plaatsen en tijden, beschikbaar dienen te houden. Het onderzoek zal zich uitsluitend richten op de ontwikkeling van de minderjarige en zijn huidig functioneren in het licht van al dan niet overplaatsing naar Polen.
16.7.
De onderzoekers stellen zich gezien de problematiek van genoemde casus een multidisciplinair onderzoek voor door twee deskundigen: een forensisch mediator (psycholoog/ trauma en systeemtherapeut) en een kinder- en jeugdpsychiater. Bij de inrichting van het onderzoek zullen de deskundigen de “leidraad deskundige in civiele zaken” in acht nemen. Het onderzoek wordt door de deskundigen zelfstandig ingesteld. De deskundigen zullen bij het onderzoek de (advocaat van) de moeder, de (advocaat van) de vader, de raad en de GI in de gelegenheid stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen, waarbij tevens melding wordt gemaakt van de inhoud van de opmerkingen en verzoeken. Het belang van de minderjarige kan meebrengen dat belanghebbenden terughoudend zullen zijn in gebruikmaking van dit recht en dat de deskundigen met dit belang van de minderjarige ook terdege rekening houden.
Ten behoeve van het beantwoorden van de vragen in een op te stellen rapportage is een urenbegroting gemaakt. Indien de benoeming wordt geëffectueerd zullen bij minder werk alleen de werkelijk gemaakte kosten worden gedeclareerd.
16.8.
Het hof zal de deskundigen verzoeken – gezien de lange periode dat onderhavige procedure reeds loopt – zich in te spannen het deskundigenbericht uiterlijk 16 januari 2019 uit te brengen.
Het hof zal, voorshands uitgaande van een beschikbaarheid van de rapportage per 16 januari 2019, een nadere mondelinge behandeling bepalen op dinsdag 5 februari 2019 om 14.30 uur. Hierdoor komt de eerder aangekondigde zitting van dinsdag 11 december 2018, om 11.30 uur te vervallen. Het hof betreurt dit oponthoud, het is echter onvermijdelijk geworden, nu gebleken is van het niet langer in 2018 beschikbaar zijn van de oorspronkelijk beoogde deskundige. Vooralsnog laat het hof het aan de deskundigen over of zij te zijner tijd gezamenlijk, dan wel één van de deskundigen, de zitting zullen bijwonen. Indien de rapportage voldoende duidelijkheid zal bieden acht het hof aanwezigheid van de deskundigen ter zitting niet noodzakelijk.
16.9.
Het hof wijst partijen en belanghebbenden erop dat zij wettelijk verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek door deskundigen. Wanneer de medewerking wordt geweigerd kan het hof daaruit de gevolgtrekking maken die het hof geraden acht en zal het hof op basis van hetgeen wel beschikbaar is een beslissing over het verzoek nemen.
16.10.
Het hof wijst er op dat dit onderzoek gebaseerd is op artikel 810a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
16.11.
Het aan de deskundigen tezamen toekomende bedrag, begroot op € 8.750,- (exclusief reiskosten, bijkomende kosten, zo als het inschakelen van een tolk, en BTW) wordt bij de te geven eindbeschikking overeenkomstig de daarvoor krachtens de wet gestelde regelingen ten laste van ’s Rijks kas door de griffier aan de deskundigen betaald, bijzondere omstandigheden voorbehouden. Het hof verzoekt de deskundige nadrukkelijk om indien de kosten de offerte te boven mochten gaan, het hof daarover tijdig en voordat nadere kosten worden gemaakt, in te lichten.
16.12.
Het hof zal mr. C.A.R.M. van Leuven tot raadsheer-commissaris benoemen, tot wie de deskundige en partijen en belanghebbenden zich, door tussenkomst van de griffie, kunnen wenden met (procedurele) vragen en verzoeken indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft.
16.13.
Het hof zal in afwachting van het deskundigenonderzoek iedere verdere beslissing ten aanzien van [de minderjarige] aanhouden.
17 De beslissing
gelast een deskundigenonderzoek ter beantwoording van de in rechtsoverweging 16.5. geformuleerde onderzoeksvragen nrs. 1 tot en met 8;
benoemt tot deskundigen Drs E.A. Sanders Kinder- en jeugdpsychiater en Dr. C.A.E.M. (Carla) Goosen MDR, Forensisch Mediator, beiden te dezer zake domicilie kiezende te [postcode] [kantoorplaats] , aan
[adres]
[postcode] [kantoorplaats] ;
verzoekt de deskundigen zich in te spannen uiterlijk op 16 januari 2019 het deskundigenbericht uit te brengen, onder gelijktijdige afgifte daarvan aan de advocaten van ouders, de GI en de raad;
bepaalt dat de nadere mondelinge behandeling in onderhavige zaak – onder gelijktijdige intrekking van de oproep voor de zitting die in december 2018 was bepaald - zal plaatsvinden op dinsdag 5 februari 2019, vanaf 14.30 uur, te houden in het Paleis van Justitie te ’s‑Hertogenbosch aan de Leeghwaterlaan 8; deze bepaling geldt tevens als oproep voor de zitting voor de ouders, de GI en de raad;
bepaalt dat de kosten die met het onderzoek gemoeid zijn door de Staat worden voldaan;
verzoekt de deskundigen, indien de kosten de offerte te boven mochten gaan, het hof daarover tijdig en voordat nadere kosten worden gemaakt, in te lichten;
benoemt mr. C.A.R.M. van Leuven tot raadsheer-commissaris, tot wie de deskundige en partijen en belanghebbenden zich, door tussenkomst van de griffie, kunnen wenden met (procedurele) vragen en verzoeken indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft;
bepaalt dat de griffier binnen veertien dagen na heden een afschrift van deze beschikking en van het procesdossier aan de benoemde deskundigen zal doen toekomen;
verklaart deze beschikking tot zo ver uitvoerbaar bij voorraad;
houdt iedere verdere beslissing ten aanzien van [de minderjarige] aan;
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, E.A.M. Scheij en P.M.M. Mostermans, bijgestaan door de griffier, en is op 18 oktober 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.