Op basis van de voorhanden zijnde gegevens stelt het hof het volgende vast.
Bij brief van 11 oktober 2010 bericht de Inspecteur aan [geïntimeerde 2] dat hij de aangifte vennootschapsbelasting heeft ontvangen en dat hij van plan is van de aangifte af te wijken. Uit deze brief blijkt dat hij bij (niet overgelegde) brief van 24 augustus 2010 informatie heeft gevraagd over de herinvesteringsreserve en de voorzieningen. Hij verzoekt daarin o.a. om de verkoopovereenkomst van het vervreemde bedrijfsmiddel en de notariële akte van levering. Omdat geen informatie is verstrekt, bericht hij over het voornemen om een en ander te corrigeren. Als vóór 27 oktober 2010 alsnog een reactie komt, dan kan de Inspecteur daarmee rekening houden, zo geeft hij aan.
Bij brief van 7 oktober 2010 bericht [de vennootschap 2] de Inspecteur. Deze brief is niet overgelegd.
In reactie op deze brief schrijft de Inspecteur op 22 november 2010 dat, hoewel in de ontvangen brief wordt vermeld dat de akte is ingesloten, deze niet was bijgevoegd. De overige bescheiden zijn niet ontvangen. De Inspecteur schrijft verder dat hij eerder heeft gevraagd naar de economische functie van het vervreemde bedrijfsmiddel en waaruit het concrete vervangingsvoornemen op 31 december 2007 bestaat en wat tot op heden is gedaan om aan dat voornemen gestalte te geven. Hij wilde het concrete voornemen tot herinvesteren middels de betreffende bescheiden gemotiveerd zien. De Inspecteur stelt vast dat hij geen gegevens of bescheiden heeft ontvangen. Verder schrijft de inspecteur:
“Uit uw brief begrijp ik dat u om zakelijke redenen niet gaat herinvesteren.”
De vraag naar de boekwaarde is niet beantwoord, de liquide middelen zijn niet liquide gehouden en tevens blijkt uit de brief geen concreet voornemen, aldus de Inspecteur. De Inspecteur gaat niet akkoord met het in de brief van 7 oktober 2010 gedane verzoek om een uitstel van de termijn van drie jaren met een termijn van maximaal twee jaren.
Vervolgens legt de Inspecteur op 28 december 2010 de aanslag op.
In de bezwaarfase wordt een beroep gedaan op het feit dat de aanslag te laat zou zijn opgelegd. Dit bezwaar wordt afgewezen. Vervolgens wordt tijdig in beroep gegaan bij de rechtbank. De rechtbank heeft de belastingplichtige in de gelegenheid gesteld om de gronden in te dienen, heeft geen reactie ontvangen en heeft op 7 oktober 2011 het beroep niet ontvankelijk verklaard. Als productie 18 bij conclusie van antwoord in eerste aanleg heeft [geïntimeerde 2] de nadere motivering die zij, naar zij stelt, op 4 augustus 2011 aan de rechtbank heeft verzonden maar die nimmer bij de rechtbank is aangekomen, in het geding gebracht. Primair wordt daarin aangevoerd dat de belastingplichtige niet tijdig op de hoogte is gesteld van de definitieve aanslag. Subsidiair wordt aangevoerd dat de correcties niet juist zijn: er was reeds vóór de verkoop van het pand een voornemen tot herinvesteren en dit was er ultimo 2007 nog steeds. Er is uiteindelijk ook binnen de geldende driejaarstermijn geherinvesteerd. De voorziening heeft betrekking op gebreken van het verkochte pand en kan bij het aan het licht komen van deze gebreken bij de koper leiden tot het betalen van schadevergoeding. Deze voorziening valt in vijf opvolgende jaren vrij, aldus het beroepsschrift.