2.4.
Tot de gedingstukken behoort een op 18 september 2012 op ambtseed opgemaakt Overzichtsproces-verbaal van een onderzoek bij onder meer de BV, opgemaakt door de Belastingdienst/Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (hierna: de FIOD) - Economische controledienst. In dit proces-verbaal is onder meer het volgende vermeld
op blz. 8:
“ 4.1 Aanleiding onderzoek [belanghebbende 2] B.V.
De aanleiding tot dit onderzoek (…) en het redelijk vermoeden is verwoord in (…). In dat proces-verbaal is omschreven welke vermoedens er zijn gerezen tegen [belanghebbende 2] B.V., [A] , [bedrijf 1] B.V., [E] en [F] en welke feiten en omstandigheden hiertoe (mede) de aanleiding zijn geweest.
Tijdens onderzoek (…) zijn onder meer de vermoedens gerezen dat [belanghebbende 2] B.V. (een [auto 1] -dealer) betrokken is bij valsheid in geschrifte en welke vermoedelijk is gepleegd bij de facturatie aan 'afnemers' van meerdere auto’s uit de fraudeketen.
(…)”
op blz. 10:
“ 4.1.1.1 Omleiding facturen via [belanghebbende 2] B.V.
De auto’s waarvoor de facturering via [belanghebbende 2] B.V. is gelopen, zijn afkomstig vanuit Duitsland via een facturenketen langs één of meerdere ploffers en Autobedrijf [D] . In deze facturenketen is in vrijwel alle gevallen, op een enkele uitzondering na, een prijsval opgetreden, waardoor meerdere schakels uit de facturenketen financieel voordeel hebben behaald. De betreffende auto’s konden namelijk door meerdere schakels worden gefactureerd en/of ingekocht en/of verkocht voor prijzen beneden de reële prijzen en werkelijke waarde van de auto’s.
Bij de facturering via [belanghebbende 2] B.V. is onderscheid te maken tussen het inkooptraject tot en met Autobedrijf [D] en het verkooptraject vanaf Autobedrijf [D] , waarbij [belanghebbende 2] B.V. de 'papieren' tussenschakel is richting de uiteindelijke afnemers:
(…)”
op blz. 12 (afgeleid uit het proces-verbaal 45590-AH-006-j-1/45590-V15-01):
“ Verdachte [A] verklaarde onder meer:
- dat hij [D] niet kende;
- dat hij nooit zakelijke contacten heeft onderhouden met [D] ;
- dat hij nooit onderhandelingen heeft gevoerd met Autobedrijf [D] ;
- dat de handel met [D] allemaal ‘ [bedrijf 1] handel’ is;
- dat hij in januari 2009 als financier is gaan optreden voor [E] van [bedrijf 1] B.V.;
- dat ook de verkoop van de auto’s werd geregeld door [E] ;
- de verkoop van de auto’s, die zijn ingekocht bij [D] , wordt geregeld door [bedrijf 1] ;
- dat hij van [E] of van [F] van [bedrijf 1] B.V. doorkreeg aan wie de auto was verkocht.
(…)”
op blz. 12 (afgeleid uit het proces-verbaal 45590-AH-006-O-1):
“Verdachte [E] verklaarde onder meer:
- dat hij in de periode vanaf 2006 tot en met 2010 onder andere handel heeft gedreven met het bedrijf van [D] in meer exclusieve auto’s afkomstig uit Duitsland. Deze handel ziet met name op de aankoop door [bedrijf 1] bij [D] ;
- dat hij een mogelijke verkoopprijs van de auto bepaalt en dat hij of één van zijn werknemers contact opneemt met mogelijke afnemers;
- dat [D] de door [E] verhandelde auto’s heeft gefactureerd aan respectievelijk [G] (tot 2009) en [A] (2009 e.v.). [G] en [A] factureerden de auto’s vervolgens door aan de afnemers/dealers. Ook de geldstroom liep/loopt in deze gevallen via respectievelijk [G] en [A] ;
- dat hij op moment van facturering van [D] via de fax een kopie ontvangt van de factuur die door [D] wordt gestuurd aan respectievelijk [G] en [A] . Op deze faxen wordt door [E] , dan wel één van zijn werknemers, aangetekend aan welke afnemer/dealer de auto is verkocht;
- dat de verkochte auto’s in opdracht van [E] , door enkele gepensioneerde heren, worden opgehaald bij [D] en direct afgeleverd bij de afnemers/dealers;
- dat hij in januari 2009 het bedrijf [bedrijf 1] B.V. heeft opgericht en, voornamelijk vanwege de financiële situatie, is gaan samenwerken met [belanghebbende 2] B.V.;
- dat de betreffende auto’s pas door [A] (de financier) worden aangekocht bij [D] nadat hij ( [E] ) de auto’s heeft verkocht;
- dat de aankoop bij [D] en de verkoop aan de afnemer/dealer nooit via [bedrijf 1] B.V. is gelopen. Enige uitzondering hierop is in de maand januari 2009 geweest toen, tijdens de oprichting van [bedrijf 1] B.V. , enkele auto’s rechtstreeks door [D] aan [bedrijf 1] B.V. zijn gefactureerd.”
op blz. 38 (onder meer afgeleid uit de processen-verbaal 49412-AH-16, 45590-AH-006-O-1, 49412-V28-01 en V28-02):
“ 6.1.8 Onderzoek facturen [D] aan [A]
Op basis van de aantekeningen op de betreffende facturen die in de administratie van [belanghebbende 2] B.V. zijn aangetroffen bestaat het vermoeden dat de betreffende auto’s door [bedrijf 1] B.V. werden ingekocht van Autobedrijf [D] en verkocht aan afnemers van [bedrijf 1] B.V. De auto’s werden echter gefactureerd aan en door [belanghebbende 2] B.V.
Dit vermoeden is bevestigd door de verklaring van [E] , die hij aflegde tegenover de ambtenaren van de FIOD op 9 december 2010 (…) maar ook door de verklaringen van [F] .
Autobedrijf [D] stuurde namelijk een factuur aan [belanghebbende 2] B.V. maar ook direct of nog eerder per fax een exemplaar aan [bedrijf 1] B.V. [E] of [F] schreef op de [D] -factuur direct aan wie zij ( [bedrijf 1] B.V.) de auto hadden verkocht en voor welk bedrag. Dat exemplaar faxten zij door aan [belanghebbende 2] B.V. zodat [A] direct wist aan wie hij de betreffende auto moest doorfactureren en voor welk bedrag.
Overigens zocht [bedrijf 1] B.V. eerst kopers voor deze auto’s voordat [bedrijf 1] B.V. opdracht gaf aan Autobedrijf [D] en/of (…) en/of andere medeverdachten om de betreffende auto’s in Duitsland in te (laten) kopen. Ook dit valt onder meer op te maken uit de verklaringen van [F] .
(…)
op blz. 41-42 (geciteerd uit het proces-verbaal 45590-V14-01, blz. 3, datum verhoor
4 mei 2011):
“ 6.1.14 Verklaringen Verdachten
6.1.14.1 [A]
, directeur van [belanghebbende 2] , heeft onder meer verklaard:
Nadat was gevraagd of er naast het merk [auto 1] ook wordt gehandeld in gebruikte auto’s van onder meer het merk [auto 2] :
“Vanaf 2009 zijn wij de in- en verkoop en de financiering voor [bedrijf 1] B.V. gaan doen. [bedrijf 1] B.V. is een bedrijf van [E] . Ik heb al jaren contact met [E] . (…)
Na verloop van tijd is [E] gaan samenwerken met het bedrijf [G] te [plaats 1] . Deze samenwerking is beëindigd en is [E] naar mij toe gekomen met de vraag of ik bereid was om als financierder op te treden voor zijn bedrijf [bedrijf 1] B.V. De reden hiervan was dat [E] geen financiering kon krijgen voor zijn bedrijf [bedrijf 1] B.V. bij de bank. Ik heb toen een kredietverhoging aangevraagd bij de bank voor € 500.000, --. Dit heb ik gekregen van de bank. Verder heb ik ook nog € 100.000,-- privé geld voor deze financiering gebruikt. [E] heeft zelf ook nog geld in gebracht. Hoeveel dit is geweest weet ik niet meer. Ik kan dit nog wel na gaan in de overzichten die hiervan zijn opgesteld.
[E] is deze handel gaan doen. Het betroffen voornamelijk [auto 2] en ook andere merken.
Ik kreeg van [E] de gegevens van de auto’s op die ingekocht of verkocht waren. Wij zorgden er voor dat de verkoopfacturen werden opgemaakt en de verdere administratieve afwikkelingen zoals het op kenteken laten zetten. Dit kwam niet zo veel voor. Meestal deed de koper van de auto’s dit.
Wij hadden niet veel contact met zowel de afnemers of de leveranciers van deze auto’s. Dit werd geregeld door [E] . Het is wel voorgekomen dat de broer van [D] belde met het verzoek om geld over te maken. Er was dan een auto gekocht in Duitsland die bij aflevering betaald moest worden. Ik financierde deze auto dan voor.
Met [D] heb ik maar één keer contact gehad. Dit is geweest op een 50ste verjaardag,”
en
“ Nadat waren getoond zes setjes facturen (…) inzake het verloop van transacties van de auto’s met het chassisnummer (…).
Tevens was verteld dat de Duitse leverancier [bedrijf 2] de auto’s voor veel hogere prijzen heeft gefactureerd en dat er daarna een forse prijsval heeft plaatsgevonden en nadat was gevraagd of dit niet was opgevallen, verklaarde [A] :
“Ik had van de naam [bedrijf 2] nooit gehoord. Ik heb de naam van dit bedrijf pas leren kennen nadat er bij [D] door jullie een inval was gedaan. [E] had al een koper voor één of twee auto’s. [E] had toen van [D] gehoord dat deze nog in Duitsland stonden bij het bedrijf [bedrijf 2] . [E] is toen naar [bedrijf 2] gegaan en de auto’s wezen bekijken. Op naam van [belanghebbende 2] zijn deze auto’s ingevoerd. Ik heb toen pas gehoord van het Duitse bedrijf [bedrijf 2] .
Ik zie op de facturen die mij zojuist heb laten zien dat er een behoorlijke prijsval heeft plaatsgevonden. De auto’s zijn zodoende goedkoper op de markt terecht gekomen. Ik wil nog wel opmerken dat erbij inruil wel eens verliezen werd geleden. De marge die u bij ons op de factuur ziet is een bruto marge. Als er een inruil is zou dit hierop gecompenseerd moeten worden. Ik kan er verder geen oordeel over gegeven. Ik ben niet thuis in de [auto 2] handel. Ik kan een waarde van een [auto 2] moeilijk bepalen.'
Op 6 juli 2012 is [A] opnieuw als verdachte verhoord, maar toen heeft hij op de gestelde vragen met betrekking tot [belanghebbende 2] gebruik gemaakt van zijn zwijgrecht.
(…)”
op blz. 42 en 43 (geciteerd uit het proces-verbaal 45590-AH-006-O-1, 45590-V20-01 en 49412/413-V20-02):
“6.1.14.2 [E]
Bij de inbeslagname, op 9 december 2010, van de bescheiden verklaarde , directeur van [bedrijf 1] B.V., onder meer het volgende, zakelijk weergegeven:
“In januari 2009 heeft [E] het bedrijf [bedrijf 1] B.V. opgericht. Vanaf deze periode is hij, voornamelijk vanwege de financiële situatie, gaan samenwerken met het bedrijf [belanghebbende 2] B.V. te [plaats 2] .
In de periode vanaf 2006 tot en met heden heeft [E] onder andere handel gedreven met het bedrijf van [D] . Deze handel ziet volgens hem met name op de aankoop door [bedrijf 1] bij [D] van meer exclusieve auto’s afkomstig uit Duitsland. Volgens [E] verloopt de handel in het algemeen als volgt. [E] ontvangt van [D] via sms-berichten informatie, waaronder verkoopprijs en chassisnummers, van meer exclusieve auto’s die worden aangeboden in Duitsland. In het algemeen betreft het auto’s van het merk [auto 2] die nog eigendom zijn van de fabriek. Volgens [E] kan hij aan de hand van het chassisnummer in een databank de detailgegevens van de auto’s achterhalen en is op deze manier vast te stellen welke accessoires zich in de auto bevinden. Met behulp van deze gegevens bepaalt hij een mogelijke verkoopprijs van de auto. Vervolgens neemt hij, dan wel één van zijn werknemers, contact op met mogelijke afnemers. Dit zijn over het algemeen dealers in Nederland zoals (…) en (…). Pas nadat hij de auto’s heeft verkocht worden deze door [A] (de financier) aangekocht bij [D] . Bij de verkoop worden door de dealers regelmatig auto’s ingeruild. Volgens [E] heeft in de door hem hiervoor beschreven handel de aankoop bij [D] en de verkoop aan de afnemer/dealer nooit via [bedrijf 1] B.V. dan wel [bedrijf 1] B.V. gelopen. Enige uitzondering hierop is in de maand januari 2009 geweest toen, tijdens de oprichting van [bedrijf 1] B.V., enkele auto’s zijn gefactureerd door [D] aan [bedrijf 1] B.V. In alle andere gevallen is de procedure zo dat [D] de door [E] verhandelde auto’s heeft gefactureerd aan respectievelijk [G] (tot 2009) en [A] (2009 e.v.). [G] en [A] factureerden de auto’s vervolgens door aan de afnemers/dealers. Ook de geldstroom liep/loopt volgens [E] in deze gevallen via respectievelijk [G] en [A] . Op moment van facturering ontvangt [E] van [D] via de fax een kopie van de factuur die door [D] wordt gestuurd aan respectievelijk [G] en [A] . Op deze faxen wordt door [E] , dan wel een van zijn werknemers, aangetekend aan welke afnemer/dealer de auto is verkocht. Deze faxen worden door [E] in een ordner bewaard. De verkochte auto’s worden in opdracht van [E] , door enkele gepensioneerde heren, opgehaald bij [D] en direct afgeleverd bij de afnemers/dealers. [E] beschikt in zijn administratie niet over transportbescheiden van de auto’s. Volgens [E] heeft hij ook geen bemoeienis met de invoer van de auto’s en de goedkeuring door de Rijksdienst voor het Wegverkeer. Periodiek factureerde [bedrijf 1] B.V. aan [A] voor de door haar uitgevoerde werkzaamheden waarbij de behaalde winst geheel ten gunste van [belanghebbende 2] B.V. valt. Volgens [E] fungeert hij met [bedrijf 1] BV uitsluitend als inkoper en verkoper van auto’s die geheel in de administratie en auto voorraad van [A] worden opgenomen.
Op 18 november 2011 en 4 juli 2012 is [E] als verdachte verhoord en heeft hij op de gestelde vragen met betrekking tot [belanghebbende 2] B.V. gebruik gemaakt van zijn zwijgrecht.”
op blz. 43 en 44 (afgeleid van het proces-verbaal 49410/412/413-V28-01):
“ 6.1.14.3 [F]
, verkoper bij [bedrijf 1] B.V. verklaarde onder meer:
- dat ze bij [bedrijf 1] B.V. in [plaats 3] ook het verkoopboek bijhielden van alle auto’s die zij verkochten, ook de [D] -auto’s. En af en toe, 2 of 3 keer per week, ging hij met hun verkoopboek langs bij [belanghebbende 2] B.V. om daar te laten zien welke auto’s door [bedrijf 1] B.V. waren ingekocht, welke door [belanghebbende 2] B.V. moesten worden betaald, welke auto’s door [bedrijf 1] B.V. waren verkocht en aan wie [belanghebbende 2] B.V. verkoopfacturen moest sturen;
- dat ze bij [bedrijf 1] B.V. per fax van Autobedrijf [D] de factuur kregen die aan [belanghebbende 2] B.V. was gericht;
- dat ze bij [bedrijf 1] B.V. op die factuur dan schreven aan wie zij de betreffende auto hadden verkocht en voor hoeveel en die factuur faxten zij door naar [belanghebbende 2] B.V. Dan wist [belanghebbende 2] B.V. hoeveel zij moesten betalen aan [D] en aan wie zij de verkoopfacturen moesten sturen;
- dat [belanghebbende 2] B.V. uiteindelijk de financierder werd van alle auto’s die [bedrijf 1] B.V. verhandelde vanaf januari 2009;
- dat de hoofdreden voor de facturering van de Duitse auto’s via [belanghebbende 2] B.V. de financiering was van de auto’s die [E] bleef kopen bij Autobedrijf [D] ;
- dat de facturen ook via [belanghebbende 2] B.V. liepen, komt omdat er geld betaald moest worden aan Autobedrijf [D] en dat dit alleen kon door dan ook de facturen te laten sturen aan [belanghebbende 2] B.V.;
- dat de auto’s op voorhand al waren verkocht door [E] of door hemzelf. Als er een auto nog niet was verkocht dan ging de auto de showroom in van [bedrijf 1] B.V. en gingen uitsluitend de papieren naar [belanghebbende 2] B.V.;
- dat hij weet dat [A] in elk geval niet heeft onderhandeld met Autobedrijf [D] over de Duitse auto’s;
- dat [belanghebbende 2] B.V. over de auto’s, die al door [E] of hem waren verkocht, natuurlijk geen risico liep;
- dat [belanghebbende 2] B.V. in haar administratie als bewijs van transacties alleen een inkoopfactuur van Autobedrijf [D] had en een verkoopfactuur aan de afnemer van [bedrijf 1] B.V., verder niets;
- dat hij het overzicht [nummer] met bijbehorende Duitse prijzen niet herkent en echt nog nooit heeft gezien, maar ervan schrikt dat dit bij [bedrijf 1] B.V in de administratie is gevonden;
- dat hij geen idee heeft hoe het mogelijk is dat in de administratie van [bedrijf 1] B.V. een uitvoerig overzicht ( [nummer] ) is aangetroffen waarop voor een groot aantal Duitse auto’s de (hogere) Duitse prijs te zien is, waardoor juist door [bedrijf 1] B.V. te zien is dat er in de facturenketen een prijsval is gerealiseerd, vermoedelijk voor vrijwel alle auto’s die door Autobedrijf [D] werden gefactureerd voor een lagere prijs dan de Duitse exportprijs, ondanks de aanwezigheid van meerdere kostprijsverhogende tussenschakels;
- dat hij, in tegenstelling tot het bij [bedrijf 1] B.V. aangetroffen overzicht [nummer] , niet wist voor hoeveel de Duitse auto’s werden verkocht aan Autobedrijf [D] . Hij had geen inzage in de prijzen die de Duitse leveranciers rekenden bij verkoop aan (…), Autobedrijf [D] of welke andere tussenpersoon dan ook. Hij heeft het overzicht [nummer] nooit gezien en extreem grote prijsverschillen zijn hem nooit opgevallen;
- dat hij natuurlijk geen weet heeft van de BTW-fraude en alles wat zich vóór Autobedrijf [D] heeft afgespeeld. Hij heeft geen heb geen verklaring voor het voortraject;
- dat hij in opdracht van zijn baas [E] kopers zocht voor de Duitse [D] -auto’s die uiteindelijk door Autobedrijf [D] werden verkocht aan [bedrijf 1] BV., maar gefactureerd aan [belanghebbende 2] B.V.;
(…).”.
2.5.
[A] heeft, naast hetgeen is opgenomen in het Overzichtsproces-verbaal, als volgt verklaard op 4 mei 2011 (geciteerd uit proces-verbaal 45590-V14-01, p. 4 en 5):
“De handel met [D] is allemaal “ [bedrijf 1] handel. Het bedrijf van [bedrijf 1] B.V. is van [E] .
Ik ken [E] hij is eigenaar van [bedrijf 1] B.V.
[E] , is na enkele samenwerkingsverbanden met diverse mensen, voor zichzelf begonnen, maar hij kon geen krediet krijgen bij de bank omdat de samenwerking met [G] nog niet afgerond was.
Ik ben daarom als financier gaan optreden voor de heer [E] , dat was in januari 2009.
De inkoop van de auto’s bij [D] wordt geregeld door [E] van [bedrijf 1] ; Dit is begonnen in januari 2009.
[D] stuurt de facturen voor de [bedrijf 1] inkopen naar [belanghebbende 2] B.V. De facturen van [D] zijn ook gericht aan [belanghebbende 2] B.V.
[belanghebbende 2] B.V. betaalt de facturen, per bank, rechtstreeks aan [D] .
De ingekochte auto’s worden geregistreerd in de handelsvoorraad van [belanghebbende 2] B.V. Indien het kenteken voor de verkoper gevrijwaard moest worden dan wordt het kenteken op naam van [belanghebbende 2] B.V. gesteld.
De verkoop van de auto’s, die zijn ingekocht bij [D] , wordt geregeld door [bedrijf 1] .
Deze verkopen worden gefactureerd door en op naam van [belanghebbende 2] BV.
Het verkoopresultaat wordt geregistreerd in de administratie van [belanghebbende 2] BV en toegevoegd aan het resultaat van [belanghebbende 2] BV.
Er is nog niet geregeld hoe een en ander met [E] / [bedrijf 1] afgerekend moet worden, maar het is wel zo dat wij wekelijks een voorschot aan [E] geven. Dit zijn verschillende bedragen en zijn via de bank gegaan.
Deze bedragen zijn ook door [bedrijf 1] B.V. gefactureerd aan [belanghebbende 2] . Per kwartaal werd er een eindafrekening opgemaakt van de gemaakte kosten door [E] en werden de voorschotten hierop in mindering gebracht.
Binnen [belanghebbende 2] B.V. wordt de “ [bedrijf 1] handel” apart bijgehouden.
Met het vervoer heb ik mij ook nooit bemoeid. Dit werd geregeld door [E] .”
Nadat was gevraagd wie bij de BV zich bezig houdt met de in- en verkoop van auto’s, verklaarde [A] , p. 3:
“De handel die via [bedrijf 1] BV is gelopen heeft mijn verkoper zich nooit bemoeid. De enige bemoeienis die wij hadden was administratief. Het is wel eens voorgekomen dat [E] een auto aan een particulier had verkocht en wij deze auto een onderhoudsbeurt hebben gegevens”.
Nadat was gevraagd of hij [D] kent, verklaarde [A] , p. 3:
“Ik heb [D] leren kennen via [E] . Ik heb hem maar een keer gezien. Dit was op de 50ste verjaardag van [E] .”
Nadat was gevraagd of hij zakelijke contacten onderhoudt met [D] , verklaarde [A] , p. 4:
“Ik heb nooit zakelijke contacten onderhouden met [D] . Alles verliep via [E] . Het was een contact van [E] .”
Nadat was gevraagd wie bij de BV zich bezig houdt met de onderhandelingen over de auto’s die gefactureerd zijn door [D] , verklaarde [A] , p. 4:
“De onderhandelingen heb ik nooit gedaan. Dit was het werk van [E] . (…)”
Nadat was gevraagd of de BV de auto’s die door [D] worden gefactureerd in de showroom te koop aanbiedt, verklaarde [A] , p. 4:
“Nee. Deze auto’s werden direct bij de afnemers afgeleverd of bij [bedrijf 1] B.V. neergezet. Het is ook wel eens voorgekomen dat er een auto bij ons bedrijf werd neergezet. Dit is niet veel voorgekomen, maar alleen als ik er een klant voor had.”
Nadat was gevraagd wat de onderhandelingen met [D] inhouden, verklaarde [A] , p. 4:
“Ik heb nooit onderhandelingen gevoerd met Autobedrijf [D] .”
Nadat was gevraagd door wie en op welke wijze de prijzen worden vastgesteld van de auto’s die door [D] worden gefactureerd, verklaarde [A] , p. 4:
“Dat weet ik niet dat werd gedaan door [E] . (…)”
Nadat was gevraagd door wie en op welke wijze de verkoopprijzen worden vastgesteld van de auto’s (afkomstig van [D] ) die door de BV worden gefactureerd, verklaarde [A] , p. 4:
“Dit werd ook geregeld door [E] . Ik kreeg van [E] of van [F] , dit is een werknemer van [E] , door aan wie de auto was verkocht.”
Nadat was gevraagd of het gebruikelijk is in de autohandel om als financier op te treden, verklaarde [A] , p. 5:
“Nee, maar ik heb dit gedaan omdat [E] een vriend van mij is.”
Nadat was voorgelezen wat [E] (hierna: [E] ) had verteld over de werkwijze inzake de transacties die onder meer via de BV waren gelopen, verklaarde [A] als volgt, p. 5:
“ Het merendeel is juist. Alleen het is niet zo dat dat alle auto’s al verkocht waren voordat ze werden ingekocht. Het is voorgekomen dat er auto’s bij [bedrijf 1] in voorraad hebben gestaan.”
Nadat was gevraagd of hij de waarde van een auto kan bepalen, verklaarde [A] , p. 5:
“Ik kan een waarde van een auto bepalen. Het is natuurlijk van belang welke specificatie dat daarbij hoort. De waarde van een [auto 2] kan ik moeilijk bepalen omdat dit mijn handel niet is. [E] kan dit wel. Ook hij doet dit aan de hand van specificaties en hij weet gewoon wat de prijzen zijn.”
2.6.
[F] (hierna: [F] ) heeft op 28 juni 2012 verklaard (proces-verbaal 49410/49412/49413-V28-01), respectievelijk op p. 9 en 10:
“ In principe waren alle auto’s al door ons verkocht, nog voordat deze in Duitsland werden getransporteerd. Als de auto’s dan binnen waren bij [D] , dan kwamen alle papieren naar [bedrijf 1] B.V. toe en de sleutels ook, en dan zorgden een paar oude mannetjes dat de auto’s werden opgehaald bij [D] en vervoerd naar onze afnemers. Alle papieren gingen overigens niet naar [belanghebbende 2] B.V. Alleen als een Duitse auto van [D] vandaan binnenkwam die nog niet door ons was verkocht, dan ging de Duitse brief met wat papieren wel naar [belanghebbende 2] B.V., maar de auto stond wel bij [bedrijf 1] B.V. op voorraad. Dit kwam overigens zelden voor, want de meeste auto’s waren al van te voren door [bedrijf 1] B.V. verkocht. Van Autobedrijf [D] kregen wij per fax de factuur die aan [belanghebbende 2] B.V. was gericht. Wij schreven op die factuur dan aan wie wij de betreffende auto hadden verkocht en voor hoeveel en die faxten wij door naar [belanghebbende 2] B.V. Dan wist [belanghebbende 2] B.V. hoeveel zij moesten betalen aan Autobedrijf [D] en aan wie zij de verkoopfacturen moesten sturen. Autobedrijf [D] stuurde de facturen ook per post naar [belanghebbende 2] B.V. maar omdat er snelheid was geboden voor de betaling aan [D] stuurden wij een en ander meestal eerder per fax (…)”
Op p. 10-11, nadat hem was gevraagd of bij de auto’s die van 2006 tot en met 2010 werden gefactureerd door Autobedrijf [D] de fysieke chassisnummers werden gecontroleerd met de aanwezige autopapieren en zo ja, door wie:
“ Over 2006 kan ik niets zeggen, toen werkte ik nog niet bij [bedrijf 1] B.V. Zolang ik bij [bedrijf 1] B.V. werkte, werden die chassisnummers wel gecontroleerd. Dit gebeurde door de ophalers bij Autobedrijf [D] of, als de auto bij ons werd gebracht, door [E] of door mij. Dit was wel gebruikelijk, zeker als er meerdere auto’s tegelijk werden opgehaald of gebracht.”
Op p. 15, nadat hem was gevraagd onder wiens verzekering de auto’s vielen tijdens het traject tussen Duitsland en de afnemers van [bedrijf 1] :
“Vanaf het moment dat de oude mannen de Duitse auto’s gingen ophalen bij Autobedrijf [D] en de groene platen van [bedrijf 1] B.V. erop deden, dan viel dit onder de verzekering van [bedrijf 1] B.V.”
Op p, 15, nadat hem was gevraagd of belanghebbende over de papieren in verband met de inkoop, verzekering, transport-CMR’s, kentekenbewijzen etc. kon beschikken:
“ De papieren bleven bij de auto’s. Als een auto nog niet was verkocht dan gingen de papieren naar (…) in 2007 en 2008 en naar [belanghebbende 2] B.V. in 2009 en 2010. Het kwam nauwelijks voor dat een auto nog niet was verkocht dus meestal gingen de papieren vanaf Autobedrijf [D] direct rechtstreeks met de auto mee naar de afnemers.”
Op p. 15, nadat hem was gevraagd of over de prijzen van de auto’s afkomstig van [D] werd onderhandeld en zo ja, door wie:
“ (…) In het begin onderhandelde [E] altijd met [D] en later ging ik dit ook doen als dit nodig was als de markt vroeg om een onderhandeling. (…)”
Op p 15, nadat hem was gevraagd wie er onderhandelde met de afnemers van [bedrijf 1] over de verkoopprijzen van de auto’s:
“ [A] zeker niet. (…) het merendeel werd verkocht door [E] .”
Op p. 15, nadat hem was gevraagd wat het risico was dat de BV en/of [bedrijf 1] liep bij de doorfactureringen van de auto’s afkomstig van [D] , verklaarde hij:
“ Over de auto’s die al door [E] of mij waren verkocht liep [belanghebbende 2] B.V. natuurlijk geen risico.”
[F] heeft op 22 augustus 2012 verklaard (proces-verbaal 49410/412/413-V28-02, blz. 5, 6 en 8):
“ (…) op de Duitse auto’s afkomstig van Autobedrijf [D] , want die waren in vrijwel alle gevallen al door ons verkocht nog voordat ze werden ingekocht en die auto’s stonden dan ook niet in voorraad (…).
“Ja, de oude mannetjes die de [D] -auto’s afleverden bij onze afnemers namen tegelijkertijd de inruilauto’s mee terug.”
Deze auto’s kwamen bij [auto 2] vandaan, dus we kochten ze wel ongezien maar er was voldoende vraag naar en de specificaties waren wel bekend. We kochten ook pas auto’s als we deze al hadden verkocht of er een grote kans was dat we een koper vonden (…)”.