In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.1.3.
[appellant] is op 30 mei 2018 op staande voet ontslagen. In de ontslagbrief van die datum is
als reden voor het ontslag opgegeven:
“Wij hebben gisteren, 29 mei 2018, onder aanwezigheid van de heer [derde 1] , een gesprek
gevoerd ten aanzien van de gang van zaken rondom de door u op internet aangeboden goederen, met name die van [verweerster] .
Hierover heeft maandag, 28 mei 2018 tussen u en de heren [derde 1] en [derde 2] een gesprek
plaatsgevonden, naar aanleiding waarvan cliënte aan u een email heeft toegezonden met
nadere vragen.
Ik heb getracht de verschillende aangeboden goederen met u door te nemen en na te gaan hoe u aan die goederen bent gekomen.
U hebt aangegeven:
a. Dat u de goederen (te zien op de 9 screenprints die bij de email van 28 mei 2018 waren
gevoegd, behoudens 1 paar schoenen dat u van [verweerster] zou hebben ontvangen) zo’n 6 maanden geleden hebt aangekocht en enkele maanden geleden op marktplaats hebben aangeboden
b. Die goederen vormden samen 1 partij, waarvoor u 300 euro hebt betaald
c. Deze transactie is nergens schriftelijk vastgelegd en er is ook geen schriftelijk bewijs van.
Er is niets geschreven of gemaild. U zou degene die de goederen (op marktplaats) had
aangeboden hebben gebeld. Met hem zou u bij [plaats] hebben afgesproken en die persoon
zou de goederen in zijn kofferbak hebben gehad. U zou contant hebben afgerekend en ook
wat dat betreft is er niets meer, waarmee deze transactie kan worden geverifieerd,
d. U zou beseffen dat indien u dingen van [verweerster] met personeelskorting kunt kopen, u die niet
zelf weer te koop zou mogen aanbieden
e. Wel hebt u van [verweerster] ontvangen werkschoenen op internet te koop aangeboden, omdat die
niet goed zouden passen. Van de opbrengst zou u vervolgens nieuwe schoenen willen kopen,
maar dat voornemen blijkt nergens uit (u hebt geen nieuwe schoenen aangeschaf);
f. U was zich niet bewust van eventuele problemen die [verweerster] met uw gedragingen zou
kunnen hebben;
g. U gaf aanvankelijk aan, dat op basis van de door u op internet gevraagde bedragen voor
de goederen, de totale waarde ervan meer dan 600 euro zou zijn, voor een klant die de meest
gunstige inkoopvoorwaarden van [verweerster] zou krijgen (laagste prijs);
h. Later gaf u aan, dat u inmiddels al wat had verkocht, zodat de totale waarde van de partij
(waarvoor u 300,- euro had betaald), hoger was;
i. U gaf aanvankelijk aan, dat u verder nog een lamp, 2 pakketten bouten en moeren en ‘wat
gereedschap” al had verkocht;
j. Daarna liet u 2 betaalbewijzen zien van door u ontvangen bedragen, namelijk voor een
lamp en een pakket [verweerster] spullen;
k. U gaf toen aan dat dit de enige 2 verkopen/transacties waren die u intussen had gedaan,
dat was volgens u alles wat u uit de partij tot op heden had verkocht;
l. U had echter kort daarvoor letterlijk gezegd, dat u ook “wat gereedschap” al had verkocht. Dat hebt u dan weer ontkend en dat zou niet kloppen/u zou dat niet hebben gezegd. Uit de opname van het gesprek blijkt echter dat u dit wel hebt gezegd;
m. U kwam niet op het idee om op het moment dat wij tijdens ons gesprek de waarde hebben
geschat van de partij die u op marktplaats had aangekocht, erop te wijzen dat die ook nog uit
andere (inmiddels door u verkochte) goederen bestond;
n. U kwam niet op het idee om degene die aan u de goederen heeft verkocht te vragen hoe hij
aan die goederen is gekomen. U hebt hem in het geheel geen vragen gesteld rondom de herkomst van de goederen,
o. U hebt er niet bij stilgestaan, dat [verweerster] alleen maar aan bedrijven verkoopt en niet aan
particulieren, terwijl u dat vervolgens via uw advertenties op internet wel bent gaan doen.
p. U gaf verder aan, dat u wel meer verkocht via internet en dat u inmiddels daarvan aangifte doet bij de fiscus. Het zou dan gaan om een bedrag van 800,- over 2017 en over 2018 zou het naar verwachting ook weer om zo’n bedrag gaan;
q. U zou de partij aan goederen zelf hebben samengesteld uit hetgeen de verkoper op marktplaats heeft aangeboden.
r. U zou niets te verbergen hebben, want de goederen zouden onder uw naam zijn aangeboden op internet.
Wij komen tot de volgende bevindingen:
I. Hetgeen hiervoor onder a. tot en met q. is weergegeven achten wij (ieder punt afzonderlijk
alsook in onderlinge samenhang) (uiterst) ongeloofwaardig.
U hebt geen bewijs aangedragen wat betreft de herkomst van de goederen.
U zou op marktplaats goederen die afkomstig zijn van [verweerster] inkopen om vervolgens weer
op een soortgelijke internetsite te verkopen; cliënte ontgaat - - indien deze stelling gevolgd
zou worden - — wat u daarmee meende op te schieten (waarom zou aan u een hogere prijs worden betaald dan aan de oorspronkelijke aanbieder (voor zover die zou hebben bestaan).
De screenshots laten zien, dat de goederen die door u te koop aan zijn geboden, op 1 paar schoenen na, niet op uw naam, maar op naam van mevrouw [naam] zijn aangeboden.
Dit link naar u valt bij die goederen niet te maken.
Anders dan u stelt, zijn de goederen niet maanden geleden maar vrij recent (enkele dagen geleden) aangeboden op internet, zo laten de printscreens zien.
Wij achten voorts ongeloofwaardig, dat u ten aanzien van personeelsaankopen meent dat die niet op internet te koop aan kunnen worden geboden, maar ten aanzien van de door u op internet aangeboden producten niet op het idee kwam dat dit zich niet verdraagt met uw functie bij [verweerster] .
Wij kunnen ook niet volgen, dat u niet hebt gevraagd naar de herkomst van de goederen en bij gebreke van ook maar een begin van bewijs van hetgeen u daaromtrent stelt, gaan wij niet mee in hetgeen u stelt ten aanzien van de wijze waarop u in bezit bent gekomen van de betreffende goederen.
II. Het spreekt voor zich dat een medewerker wiens kerntaak het is om producten van [verweerster] voor [verweerster] te verkopen zich niet tevens bezig kan houden met het op marktplaats verkopen van eveneens producten van [verweerster] , maar dan voor eigen rekening. Dit verdraagt zich onmogelijk met elkaar en dient u zonder verdere toelichting glashelder te zijn.
Ten overvloede is in de arbeidsovereenkomst opgenomen dat werkzaamheden voor eigen rekening verboden zijn en is in het huishoudelijk reglement verboden om personeelsaankopen weer (door) te verkopen.
III. U door de goederen te koop aan te bieden op internet, het niet melden ervan en/of hetgeen u tijdens de gesprekken van 28 en 29 mei 2018 (zie hiervoor a. tot en met q.) naar voren hebt gebracht, het vertrouwen in u onherstelbaar beschaamd.
Hetgeen hiervoor is weergegeven onder punt I, II. en III. vormt ieder voor zich alsook in onderlinge samenhang bezien voor cliënte een dringende reden om u op staande voet te ontslaan. Indien bijvoorbeeld slechts sprake was van punt I., dan zou dat reeds afdoende reden zijn geweest voor cliënte om u op staande voet te ontslaan.
Namens cliënte ontsla ik ui hierbij dan ook op staande voet, waardoor de met u gesloten
arbeidsovereenkomst per heden eindigt.”