De getuige [advocaat van de maatschap] heeft (met correctie van een enkele typefout in het p.v.) verklaard:
‘Het anticipatie-exploot waarop de bewijsopdracht betrekking heeft is niet door mij ontvangen in de periode waarop de bewijsopdracht betrekking heeft. Ik kan daar het volgende over verklaren. Als een stuk op ons kantoor zou worden afgegeven, dan is het de taak van de receptiemedewerker om het in het postvak van de desbetreffende advocaat te leggen. Als iemand aan de receptie verschijnt om een stuk af te geven, dan is de instructie dat de advocaat die het betreft daarvan op de hoogte wordt gesteld. Als die persoon op dat moment er niet is, dan wordt er een notitie van het afgeven gemaakt. Ik kan in verband met het exploot zeggen dat ik het niet in mijn postvak heb aangetroffen en dat mij ook geen notitie is verstrekt of dat mij mondeling is verteld dat het exploot is afgegeven. Ik kan dus met 100 procent zekerheid zeggen dat ik het niet heb ontvangen op of onmiddellijk na 26 september 2011. Als het aan de receptie zou zijn afgegeven dan bestaat daar geen lade of een andere plek om het stuk neer te leggen, anders dan in de postvakken. Het kan dus niet in enige la zijn verdwenen en zijn vergeten.
Toen mevrouw [appellante] stelde dat zij het exploot had afgegeven op het kantoor heb ik uiteraard navraag gedaan. Dat heb ik gedaan bij onze vaste receptioniste, bij de secretaresses die haar wel eens vervingen, zoals tijdens de lunch, bij mijn eigen secretaresse en bij de secretaresse die de rol beheert. Al deze collega’s hebben mij verteld dat zij niets wisten van het afgeven van het exploot op ons kantoor. Ik voeg daaraan toe dat de vaste receptioniste uit die tijd inmiddels helaas is overleden.
Ik heb niet tegen mevrouw [appellante] gezegd dat het exploot bij ons in enige la zou zijn blijven liggen. Als gezegd: in onze receptieruimte is geen lade die in aanmerking komt om daar een stuk als een exploot in te leggen. Zou het exploot in mijn postvak zijn gelegd, dan had ik het meegenomen naar mijn kamer. U zegt mij dat mevrouw [appellante] vandaag heeft verklaard dat zij het exploot tussen half vijf en vijf uur heeft afgegeven. Ik zou dan kunnen nagaan, als dat nog kan, wie toen de receptie heeft bemand. Verder kan ik daar niets speciaals over zeggen.
Het exploot is dus niet afgegeven op mijn kantoor althans ik heb het niet ontvangen in die tijd. Ik heb ook op andere wijzen in die tijd geen wetenschap gekregen van de betekening van het exploot. Dat betreft zowel de periode tot en met het verstrijken van de door het hof gegeven hersteltermijn als daarna. Ik weet dat [collega van advocaat van de maatschap] [appellante] op enig moment heeft geïnformeerd over de mogelijke ontvangst van een anticipatie-exploot. Dat is gebeurd naar aanleiding van de brief van [de advocaat van appellante] waarin hij dat aankondigde. [collega van advocaat van de maatschap] heeft mij niet verteld dat zij van [appellante] had gehoord dat het zou zijn betekend. [collega van advocaat van de maatschap] was in die periode vertrokken van mijn kantoor, maar er waren nog enkele dossiers die wij samen beheerden. Vaste afspraak was dat zij mij op de hoogte stelde van alles wat relevant was in die zaken. Zij heeft mij in die periode niet verteld dat het exploot was betekend en ook niet verteld dat zij daarover contact had gehad met [appellante] of dat [appellante] haar daarover had gemaild. Als zoiets was gebeurd dan had zij mij dat verteld en dat heeft zij niet gedaan.
De in hoger beroep overgelegde e-mails van 22 september en 27 september 2011 heb ik destijds niet gezien. Vaste afspraak op ons kantoor is om e-mails als deze uit te printen. De secretaresses hebben daarvoor toegang tot mijn e-mail. De e-mails worden vervolgens in een speciale bak op mijn bureau gelegd. Als dat is gebeurd in mijn afwezigheid, dan overleg ik vervolgens met de desbetreffende secretaresse of er al iets is gebeurd naar aanleiding van de e-mail en over wat er eventueel nog moet gebeuren. Daarna wordt op mijn instructie die e-mail toegevoegd aan het fysieke dossier. Wij hebben via de verzekeraar een deskundige op bureau gehad en die heeft onderzoek gedaan naar het e-mailverkeer door ons kantoor. Deze deskundige heeft onze server bekeken. Uit zijn bevindingen blijkt dat op de twee relevante dagen de twee door mevrouw [appellante] genoemde e-mails niet door ons zijn ontvangen. Zij zijn althans niet op de server te ontwaren. De desbetreffende stukken bevinden zich in het dossier, productie 7 memorie van antwoord.
Ik ben voor het eerst op de hoogte geraakt van de betekening van het anticipatie-exploot toen het arrest van het hof betekend werd. In de periode daarvoor had [de advocaat van appellante] weliswaar aangekondigd dat hij zou gaan anticiperen, maar het gebeurt wel vaker dat advocaten iets zeggen wat ze vervolgens niet doen. Daar kijk ik niet van op.
Mevrouw [appellante] heeft aanvankelijk gezegd dat zij het exploot niet heeft gehad. Dat heeft zij zowel tegen mij als [collega van advocaat van de maatschap] gezegd. Dat was na de betekening van het arrest in verband met de proceskosten. Wij hebben ons toen afgevraagd hoe wij aan het exploot zouden kunnen komen en ik ga ervan uit dat ik mijn secretaressen heb geïnstrueerd om erachter aan te gaan. Ik hoor van u dat mevrouw [appellante] vandaag heeft verklaard dat het anders is gegaan, in die zin dat wij hebben verklaard dat het exploot verloren is gegaan en dat het van belang was om bij het hof een origineel exemplaar van het exploot te achterhalen. Dat staat mij zo niet bij. Ik herhaal dat mevrouw [appellante] in die periode in het geheel niet heeft gezegd dat het exploot bij haar is betekend.
Toen wij de beschikking hadden over een exemplaar van het exploot, bleek dat het aan mevrouw [appellante] was betekend. Toen is door [appellante] gezegd dat zij het aan ons had gefaxt. Wij hebben het faxverkeer destijds gereconstrueerd en ons is gebleken dat toen inderdaad is gefaxt, maar dat het ging om stukken met betrekking tot de klachtprocedure. Die reconstructie heeft plaatsgevonden op basis van de nummering van afzonderlijke faxbladen. Mevrouw [appellante] heeft naderhand ook toegegeven dat zij heeft gefaxt in verband met de klachtprocedure. Het is zeker niet zo dat ik tegen haar heb gezegd dat zij mij een exemplaar van het exploot moest faxen. Had zij tegen mij gezegd dat zij een betekend exploot had, dan had ik haar gevraagd om dat onmiddellijk aan ons door te sturen. Zo is het niet gegaan.
Naderhand heeft mevrouw [appellante] nog verklaard, zie onder andere het proces-verbaal en het vonnis in eerste aanleg, dat als zij goed op de hoogte was gebracht zij het exemplaar eerder zou hebben bezorgd. Toen legde zij een verband met de door ons al dan niet verstrekte informatie. Nu in hoger beroep zegt zij ineens dat zij het exploot snel na de betekening bij ons heeft afgegeven.
(op vragen van mr. Arts:)
De vaste receptioniste waarover ik zojuist heb verklaard heette [voormalig vaste receptioniste] . Zij is 3 of 4 jaar geleden overleden. Ik weet op dit moment niet precies wanneer.
Ik heb zojuist verklaard dat ik navraag heb gedaan bij medewerkers over het exploot. Dat heb ik ook bij mevrouw [voormalig vaste receptioniste] gedaan. Zij wist dat er iets niet goed was gegaan in het dossier [appellante] . Daarover hebben wij gesproken. Aanvankelijk was nog onduidelijk wat er precies was gebeurd. Toen heb ik met mevrouw [voormalig vaste receptioniste] besproken of het exploot wellicht op ons kantoor was betekend. Naderhand is gebleken dat het was betekend bij mevrouw [appellante] . Ik kan niet met zekerheid zeggen dat ik over de door [appellante] beweerde bezorging op ons kantoor nadrukkelijk heb gesproken met mevrouw [voormalig vaste receptioniste] . Ik heb daaraan vandaag in elk geval geen positieve herinneringen.
Ik heb zojuist verklaard dat mijn e-mailaccount wordt beheerd door mijn secretaresses. Als een binnengekomen e-mail beantwoording behoeft, dan kan dat gebeuren door een van de secretaresses. Dat kan door e-mail, post of per fax. Dat ligt eraan. Als de secretaresse dat doet dan gebeurt dat vanaf haar werkplek.
U vraagt mij of de postvakken bij de receptie zijn afgesloten en of iedereen erbij kan. De postvakken zijn niet afgesloten en iedereen die bij mij op kantoor werkt kan erbij.
In 2011 waren veertien of vijftien advocaten werkzaam bij [advocaat van de maatschap] c.s.
Onder de tafel waarop de fax en de printer staan in de receptie hangt een prullenbak. Die wordt niet gebruikt om in ontvangst genomen stukken te deponeren.
Mijn werkkamer is dezelfde als die in 2011. Van daaruit had en heb ik geen zicht op de receptie en kan ik dus ook niet zien of iemand daar een stuk afgeeft.
In 2011 heb ik ongeveer honderd lopende zaken behandeld.
Door ons ontvangen e-mails worden nooit verwijderd. Ze worden geprint en toegevoegd aan het dossier. In elektronische vorm blijven ze bewaard. Daarover heb ik zojuist verklaard. Onze opslagcapaciteit is daarvoor voldoende.
Over mijn gezondheid in 2011 kan ik zeggen dat ik toen een infarct heb gehad, waarvan ik geen blijvende gevolgen ondervind. Verder was mijn gezondheid toen goed.
Ik ben één keer bij mevrouw [appellante] thuis geweest. Dat was een afspraak op die plek omdat dat haar beter uitkwam. Ik weet niet wanneer dat is geweest.
Als een cliënt belt met de receptie en vraagt of ik wil terugbellen, dan wordt daar een notitie van gemaakt. Die lees ik als ik weer op kantoor ben en gebruikelijk is dat ik dan ook terug bel. Het is niet zo dat ik in die tijd het contact overliet aan mevrouw [collega van advocaat van de maatschap] .
In september 2011 had ik contact met mevrouw [appellante] en wel over de klachtzaak tegen [de advocaat van appellante] .
(op vraag van mevrouw [appellante] :)
Volgens mij ben ik niet meer dan één keer bij u thuis geweest.
(op vragen van mr. Den Besten:)
Op uw vraag hoe ik mij heb voorbereid op het verhoor van vandaag antwoord ik dat ik het procesdossier heb doorgenomen, met name het arrest van het hof en de relevante onderliggende stukken. Verder heb ik gesproken met mevrouw [collega van advocaat van de maatschap] . Zij had stukken opgevraagd en die hebben wij haar gegeven. Naar aanleiding daarvan hebben wij met name gesproken over het rapport in de onderhavige zaak van mevrouw [naam] . Wij hebben niet gericht gesproken over het probandum van vandaag.’