3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
-
[appellant] is van 1 mei 1984 tot 1 juni 2011 in dienst geweest van [de vof] als Senior Strategic Projects Manager tegen een bruto loon ten tijde van de beëindiging van het dienstverband van € 9.611,= per vier weken exclusief 8,33% vakantietoeslag en overige emolumenten. [de vennootschap 1] en [de vennootschap 2] zijn de (onbeperkt bevoegde) vennoten van [de vof] .
-
In de vaststellingsovereenkomst waarbij de voorwaarden waaronder het dienstverband kon worden beëindigd zijn geregeld, is onder meer het navolgende beding opgenomen:
“Per de Einddatum nemen alle verzekeringen en/of regelingen waaraan de Werknemer uit hoofde van de arbeidsovereenkomst met Werkgever deelneemt, een einde. De opgebouwde pensioenrechten blijven voor Werknemer behouden en zijn premievrij.”
Onderdeel van de tussen partijen tijdens het dienstverband bestaande rechtsverhouding was een pensioenovereenkomst. Aanvankelijk was voor [appellant] voorzien in een individuele pensioenregeling bij Delta Lloyd door een zogenaamde C-polis met [appellant] als verzekeringnemer. Dit betrof een zogenaamde ‘streefregeling’, waarbij door premiestorting een kapitaal wordt opgebouwd waarmee – uitgaande van een aangenomen rekenrente – op de pensioendatum een kapitaal zou zijn opgebouwd waarmee het voorziene pensioen zou kunnen worden gerealiseerd. Uitgangspunt daarbij was dat het doelkapitaal voldoende zou zijn om een pensioen te realiseren op basis van een percentage van het eindloon.
[de vof] heeft [appellant] voorgesteld om per 1 januari 2007 over te gaan naar een collectieve middelloonregeling met affinanciering van de bestaande aanspraken en inbreng daarvan in de collectieve middelloonregeling. Partijen hebben zich bij het maken van een afspraak hierover laten bijstaan door deskundigen, [de vof] door [deskundige aan de zijde van de vof] van AWVN en [appellant] door zijn advocaat en door [deskundige aan de zijde van appellant] Pensioenconsultancy.
In een memo van 5 februari 2008 van [deskundige aan de zijde van de vof] aan [medewerker van de vof] (van [de vof] ) geeft [deskundige aan de zijde van de vof] zijn visie op de pensioensituatie van [appellant] in verband met een eventuele inbreng in de middelloonregeling en geeft hij advies over met [appellant] te maken afspraken.
In een brief van 12 februari 2008 aan de advocaat van [appellant] geeft [deskundige aan de zijde van appellant] zijn visie op de ontvangen stukken. Daarbij vraagt hij aandacht voor de indexatie van de aanspraken die vóór 1 juli 2007 zijn opgebouwd. Hij staat ook stil bij de mogelijke ontwikkeling van de carrière van [appellant] , omdat bij een forse loonstijging een regeling waarbij wordt opgebouwd uitgaande van het middelloon nadelig kan zijn ten opzichte van een regeling waarbij wordt opgebouwd uitgaande van het eindloon.
In een memo van 18 februari 2008 schrijft [deskundige aan de zijde van de vof] met betrekking tot de indexatie van het pensioen naar aanleiding van de brief van [deskundige aan de zijde van appellant] het navolgende:
“Indexatiebeleid vóór pensioeningang
Er lijkt enige onduidelijkheid te zijn over het indexatiebeleid vanaf omzetting van eindloon naar middelloon. Het is uitdrukkelijk de bedoeling dat de tot en met 31 december 2006 opgebouwde rechten alsmede de nieuw op te bouwen rechten worden geïndexeerd op basis van de jaarlijkse loonindex (CAO-verhoging) bij [de vof] . Dit dient als zodanig expliciet in de pensioenbrief te worden verwoord.
Indexatiebeleid na pensioeningang
Er blijkt geen verschil van mening over de indexatie vanaf pensioeningang (vanaf leeftijd 65). Hierover zijn door partijen geen afspraken gemaakt wat erop neerkomt dat een eventuele indexatie moet worden gefinancierd uit het beschikbaar gestelde kapitaal op einddatum. Hierbij is met name de rentestand op pensioendatum doorslaggevend.
(…)
[de vof] heeft geen enkel bezwaar tegen het ongewijzigd voortzetten van het indexatiebeleid indien dit niet leidt tot een aanvullende verplichting voor de werkgever om ook een vaste indexatie voor het ouderdomspensioen vanaf leeftijd 65 te financieren. Wij stellen voor om dit punt voor te leggen aan de juridische afdeling van Delta Lloyd.”
Op 26 februari 2008 (12:03) stuurt [deskundige aan de zijde van de vof] een e-mail aan de advocaat van [appellant] , waarin hij afspraken over de pensioenregeling voor [appellant] vastlegt die in overleg met [deskundige aan de zijde van appellant] tot stand zijn gekomen. In de e-mail is onder meer het navolgende opgenomen:
“Op verzoek van [de vof] neem ik via deze weg contact met u op om het met de heer [deskundige aan de zijde van appellant] bereikte resultaat ten aanzien van het pensioen van de heer [appellant] voor alle partijen helder vast te leggen.
-
De pensioenregeling (verzekerd via een individuele polis [polisnummer] bij Delta Lloyd) wordt per 1 januari 2007 omgezet van een eindloon- naar een middelloon overeenkomst. De overige onderdelen van de pensioenovereenkomst, zoals het opbouwpercentage blijven ongewijzigd.
-
(…)
-
Er zal een nieuwe pensioenbrief worden opgesteld waarin de inhoud van de regeling wordt vastgesteld. Deze wordt door beide partijen ondertekend.
-
(…)
-
Ten aanzien van het indexatiebeleid van de tot 1 januari 2007 opgebouwde pensioenrechten is het volgende afgesproken. De tot 31 december 2006 opgebouwde rechten alsmede de nieuw op te bouwen rechten worden jaarlijks geïndexeerd op basis van de jaarlijkse loonindex (CAO-verhoging) bij [de vof] . Dit zal als zodanig expliciet in de pensioenbrief worden verwoord.
-
Er blijkt tussen partijen geen verschil van mening te zijn over de indexatie vanaf leeftijd 65 jaar. Hierover zijn door partijen geen afspraken gemaakt wat erop neerkomt dat een eventuele indexatie moet worden gefinancierd uit het beschikbaar gestelde kapitaal op einddatum.
-
(…)
-
(…)”
i. Diezelfde dag, 26 februari 2008 (15:03) stuurt [deskundige aan de zijde van appellant] een e-mail aan de advocaat van [appellant] , waarin onder meer het navolgende wordt opgemerkt:
“Ik heb de ontvangen stukken bestudeerd. Ik zal in het vervolg mijn reacties geven.
Mail van 26 februari
Hierin wordt eigenlijk alles verwerkt cq. bevestigd zoals ik al had aangegeven. In dien zin lijken er dan geen onduidelijkheden meer te bestaan, mits al deze afspraken goed worden vastgelegd en door Delta Lloyd administratief ook op een juiste wijze worden verwerkt.
(…)”
Op 7 maart 2008 ondertekenden partijen een addendum bij de arbeidsovereenkomst. Dit addendum houdt – voor zover in dit verband van belang - in:
“(Pre)pension
[appellant] ’s current “C-polis” will be changed from a final pay into an average pay system retro-actively as per 01-01-07.
The adjustments as written down in the memo of Mr. [deskundige aan de zijde van de vof] dated 18-02-08 and the email dated 21-02-08 11.06 hrs. will be used as basis for the new pension letter and the new pension policy.
(…)
There were two open issues mentioned in this memo:
- maximum pension basis (…)
- the interpretation of the Pension Law as far as it concerns the fixed allowances when [appellant] would decease before the official retirement date. As Delta Lloyd has made clear that there can be a different indexation before and after the official retirement date, the existing text of the pension arrangement does not need to be changed.
(…)”
Op 11 december 2008 heeft [medewerker van de vof] (van [de vof] ) een e-mail aan [appellant] gestuurd met een memo van [deskundige aan de zijde van de vof] . Daarin schrijft hij:
“hierbij stuur ik jou het memo van de heer [deskundige aan de zijde van de vof] ook nog even digitaal. Wij hebben e.e.a. gisteren even mondeling doorgesproken. (…) De twee door DL voorgestelde opties zul jij met je adviseur bespreken. Indien nodig zal jouw adviseur met de heer [deskundige aan de zijde van de vof] contact opnemen.”.
Op 26 december 2008 heeft [appellant] een e-mail gestuurd aan [medewerker van de vof] (van [de vof] ) waarin hij schrijft: “Vanwege (langdurige) afwezigheid van mijn adviseur heb ik stukken zelf even doorgenomen. Onderstaand mijn opmerkingen/vragen. (…) Graag je antwoord op bovenstaande vragen zodat ik die mee kan nemen in bespreking met mijn adviseur.(…)”.
Omstreeks 9 februari 2009 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [deskundige aan de zijde van de vof] en [appellant] , naar aanleiding waarvan [deskundige aan de zijde van de vof] een memo heeft gezonden aan [medewerker van de vof] (van [de vof] ). Daarin is onder meer vermeld:
(…) Hiervoor zijn de nodige stappen ondernomen richting Delta Lloyd. Pas in een laat stadium van de omzetting van de regeling bleek dat Delta Lloyd niet in staat was een geïndexeerde middelloonregeling uit te kunnen voeren binnen de afdeling “individueel”. De volgende oplossingsrichtingen liggen ter tafel:
(…)
De voor- en nadelen van de verschillende opties zijn beschreven in onderstaande tabel:
(…)
|
|
(…)
|
|
Indexatie actieve periode
|
Opgebouwde rechten worden jaarlijks verhoogd met cao verhoging
|
Indexatie inactieve periode
|
Opgebouwde rechten worden jaarlijks verhoogd op basis van de inflatie voor zover het toeslagenfonds dat toe laat
|
(…)
|
|
[medewerker van de vof] heeft de memo op 11 februari 2009 doorgestuurd aan [appellant] . [appellant] bevestigt in een daarop volgend e-mailbericht van 11 februari 2009 aan [medewerker van de vof] dat de memo een juiste weergave bevat van het gesprek tussen hem en [deskundige aan de zijde van de vof] .
In een door [medewerker van de vof] (van [de vof] ) en [appellant] ondertekende brief van Delta Lloyd van 17 februari 2009 wordt vermeld dat [appellant] vanaf 1 januari 2007 wordt opgenomen in de collectieve regeling. In die brief wordt vermeld:
“Gelieve hierbij rekening te houden met de volgende zaken:
- -
opbouwpercentage naar 1,82%
- -
geen maximum salaris te hanteren
- -
franchise wordt aangepast naar minimale franchise
- -
NP 70% van het OP
- -
AOP 70%
- -
extra inkoop bij collectief tot tijdsevenredige aanspraken
(…)”.
3.2.1.
In de onderhavige procedure vordert [appellant] , voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
-
een verklaring voor recht dat de v.o.f. c.s. jegens [appellant] gehouden zijn tot nakoming van de afspraken van 26 februari 2008 tot indexering van zijn pensioenaanspraken, tot het bereiken van de pensioendatum door [appellant] , volgens de jaarlijkse loonindexering conform de toepasselijke cao bij werkgever, althans de door werkgever in haar onderneming toepaste jaarlijkse loonindexering;
-
veroordeling van de v.o.f. c.s., des dat de een betalend de ander zal zijn bevrijd, tot het in geding brengen van verificatoire bescheiden waaruit volgt wat de jaarlijkse cao-indexering en de toegepaste indexering is, voor zowel ouderdoms- als nabestaandenpensioen, vanaf 1 januari 2007 tot het bereiken door [appellant] van de pensioengerechtigde leeftijd, althans tot die datum dat de kantonrechter in goede justitie zal vermenen te behoren;
-
verwijzing van de onderhavige kwestie naar een schadestaatprocedure voor het vaststellen van het exacte bedrag dat de v.o.f. c.s. dienen af te storten bij Delta Lloyd wegens niet nakoming van de op 26 februari 2008 overeengekomen afspraken omtrent indexering van pensioenaanspraken;
-
veroordeling van de v.o.f. c.s., des dat de een betalend de ander zal zijn bevrijd, tot betaling van de kosten van de procedure (het salaris van gemachtigde daaronder begrepen), met bepaling dat de v.o.f. c.s. binnen veertien dagen aan het uit te spreken vonnis dienen te voldoen, bij gebreke waarvan zij de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd worden.
3.2.2.
Aan deze vordering heeft [appellant] , kort samengevat, ten grondslag gelegd dat bij wijziging van de bestaande pensioenovereenkomst in 2008 tussen partijen is overeengekomen dat de door [appellant] vóór en na 1 januari 2007 opgebouwde pensioenrechten zouden worden geïndexeerd op basis van de jaarlijkse loonindex (CAO-verhoging) bij [de vof] . Daarbij is niet aangegeven dat deze indexering zou eindigen wanneer de arbeidsovereenkomst vóór het bereiken van de leeftijd van 65 jaar zou worden beëindigd. [appellant] neemt het standpunt in dat zijn pensioenaanspraken ook na beëindiging van de arbeidsovereenkomst tot het bereiken van de leeftijd van 65 jaar moeten worden geïndexeerd, omdat niet anders is overeengekomen. [de vof] dient deze indexering toe te passen, althans te voorzien in de premies die nodig zijn voor het toepassen van deze indexering. Vanaf 2007 is volgens [appellant] geen indexering meer toegepast en in elk geval heeft [de vof] met ingang van 1 januari 2016 geen indexering meer toegepast, omdat zij met ingang van die datum de pensioenregeling heeft gewijzigd. Dat laatste heeft [de vof] gedaan zonder overleg met en instemming van [appellant] . [de vof] dient de pensioenovereenkomst na te komen, althans handelt in strijd met goed werkgeverschap door de pensioenregeling eenzijdig te wijzigen.
3.2.3.
De v.o.f. c.s. hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.4.
Nadat de kantonrechter in een tussenvonnis van 23 november 2016 een comparitie had gelast, die op 30 januari 2017 is gehouden, en partijen vervolgens elk nog een akte hadden genomen, heeft de kantonrechter bij vonnis van 7 juni 2017 de vorderingen van [appellant] afgewezen. Daartoe heeft hij overwogen dat [de vennootschap 1] en [de vennootschap 2] geen partij zijn geweest bij de afspraken die bij e-mail van 26 februari 2008 zijn bevestigd en dat om die reden de vorderingen van [appellant] tegen hen niet toewijsbaar zijn (r.o. 4.1). Voor wat [de vof] betreft heeft de kantonrechter geoordeeld dat de uitleg van de door partijen gemaakte pensioenafspraken niet inhoudt dat [de vof] gehouden is vanaf 1 juni 2011 de jaarlijkse loonindexering conform de toepasselijke cao, althans de jaarlijkse loonindexering toe te passen op de pensioenaanspraken van [appellant] tot het bereiken van zijn pensioendatum, ook niet vanuit het beginsel van goed werkgeverschap (r.o. 4.17).
3.14.
Dit alles voert het hof tot de navolgende slotsom. Bij de onderhandelingen in 2008 over een nieuwe pensioenovereenkomst, althans een aanpassing van de bestaande overeenkomst, hebben partijen niet stilgestaan bij de mogelijkheid dat [appellant] vóór ingang van de pensioendatum het dienstverband met [de vof] zou beëindigen, hoewel zij wel hebben nagedacht over de consequenties die de salarisontwikkeling van [appellant] mogelijk voor (de opbouw van) zijn pensioen zou kunnen hebben. Toen uitvoering gegeven moest worden aan de afspraken, is [appellant] blijkens de inhoud van het memo van [deskundige aan de zijde van de vof] van 9 februari 2009 gewezen op een onderscheid tussen actieven (werknemers van [de vof] ) en inactieven (ex-werknemers van [de vof] ) met betrekking tot de indexering van pensioenaanspraken in de periode vóór ingang van de pensioendatum. Bij zijn antwoord op dit memo kan de bekendheid met dit indexeringsbeleid aan [appellant] worden toegerekend: het is hem expliciet voorgehouden. In dat antwoord verklaart hij zich akkoord met de regeling zoals opgenomen in de memo van [deskundige aan de zijde van de vof] , waarna hij ook het verzoek aan Delta Lloyd van 17 februari 2009 voor akkoord ondertekent, zonder voorbehoud ten aanzien van de indexeringsregeling.
3.15.1.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat uit deze gang van zaken volgt dat [appellant] heeft ingestemd met een pensioenovereenkomst die een onderscheid maakt ten aanzien van het indexeringsbeleid tussen actieven en inactieven. In elk geval heeft [appellant] kunnen en moeten begrijpen dat het de bedoeling was van [de vof] om een dergelijk onderscheid in de pensioenregeling op te nemen en heeft hij, door hierop zijn akkoord te geven, bij [de vof] het vertrouwen gewekt dat hij met een dergelijk indexeringsbeleid instemde. Mocht het overigens al zo zijn dat [appellant] zich bij het geven van een reactie op 11 februari 2009 en bij ondertekening van het verzoek aan Delta Lloyd op 17 februari 2009 niet bewust is geweest van deze consequentie, dan komt dat naar het oordeel van het hof voor rekening en risico van [appellant] , omdat hij zich gedurende het hele onderhandelingstraject heeft laten bijstaan door een deskundige en het ook op zijn weg gelegen had om, bij twijfel, de inhoud van de memo van [deskundige aan de zijde van de vof] van 9 februari 2009 nog eens te laten toetsen door [deskundige aan de zijde van appellant] .
3.15.2.
Daaraan doet niet af dat [appellant] in zijn e-mail van 26 december 2008 aan [medewerker van de vof] heeft laten weten dat hij vanwege (langdurige) afwezigheid van zijn adviseur zelf de stukken heeft doorgenomen. Hij sluit die e-mail namelijk af met de opmerking dat hij graag een antwoord ontvangt op zijn vragen zodat hij die mee kan nemen in een bespreking met zijn adviseur. [de vof] hoefde er daarom niet op bedacht te zijn dat [appellant] geen overleg meer zou hebben met zijn adviseur. [appellant] heeft ook niet gesteld dat hij om die reden een voorbehoud heeft gemaakt ten aanzien van hetgeen daarna aan de orde is geweest en dat blijkt ook nergens uit. Volgens [appellant] rekende hij erop dat er nog een pensioenbrief zou komen waarin alles werd vastgelegd en dat hij die nog zou kunnen laten controleren door zijn deskundige. Het hof begrijpt die stelling niet, omdat uit de gehele gang van zaken en de overgelegde stukken blijkt dat partijen in februari 2008 ervan uitgingen dat zij overeenstemming hadden bereikt en dat Delta Lloyd tot uitvoering van de door [appellant] en [de vof] gemaakte pensioenafspraken kon overgaan. Klaarblijkelijk kon Delta Lloyd hetgeen partijen hadden afgesproken echter niet uitvoeren en om die reden zijn de besprekingen hervat. In dat licht bezien valt niet te begrijpen waarom [appellant] in februari 2009 nog steeds wachtte op een pensioenbrief. Gesteld noch gebleken is dat hij dit heeft aangekaart bij [de vof] en, zoals hiervoor al is vermeld, hij heeft ook geen voorbehoud gemaakt toen hij op 11 februari 2009 mailde dat hij akkoord was.