3.2.
Partijen hebben van 2006 tot 2017 een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit deze relatie is geboren:
- [minderjarige] (hierna: [minderjarige]), op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] .
De vader heeft [minderjarige] erkend.
De moeder oefende van rechtswege alleen het gezag over [minderjarige] uit.
De contacten tussen de vader en [minderjarige] zijn gestagneerd toen de moeder medio 2017 verhuisde naar [woonplaats] . In mei 2018 zijn de contacten hervat.
3.3.1.
De vader heeft de rechtbank verzocht om, kort samengevat, vaststelling van gezamenlijk gezag met een co-ouderschapsregeling waarbij de moeder [minderjarige] haalt en brengt.
3.3.2.
De moeder is het hier niet mee eens en heeft de rechtbank verzocht, voor zover thans relevant, om een omgangsregeling vast te stellen waarbij [minderjarige] één weekend per drie weken bij de vader verblijft van vrijdag na school tot zondagavond 19.00 uur, waarbij de moeder [minderjarige] vrijdag naar de vader brengt en de vader haar op zondag terugbrengt naar de moeder.
3.3.3.
De rechtbank heeft bij tussenbeschikking van 29 november 2017, voor zover thans relevant, een raadsonderzoek gelast naar de (on)mogelijkheden tot gezamenlijk gezag en een passende omgangsregeling, waarbij zo snel mogelijk zal worden overgegaan tot herstelcontacten waarna de rechtbank partijen zal informeren over de verdere voortgang van de procedure.
3.3.4.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking, heeft de rechtbank het daartoe strekkende advies van de raad opgevolgd en bepaald dat aan de vader, voortaan samen met de moeder, het gezag zal toekomen over [minderjarige] . Verder heeft de rechtbank een gedetailleerde opbouwende zorgregeling vastgesteld in de periode van vrijdag 18 mei 2018 tot en met de Kerstvakantie van het jaar 2019. Voor de precieze inhoud van deze regeling verwijst het hof naar het dictum van deze beschikking. De rechtbank heeft verder bepaald:
- -
dat de moeder [minderjarige] naar de vader zal brengen en dat de vader haar weer terugbrengt naar de moeder;
- -
dat de moeder zorgt dat [minderjarige] op vrijdag 15.00 uur bij de vader is en anders om 11.00 uur als [minderjarige] de dag erna vrij heeft van school;
- -
dat de vader zorgt dat [minderjarige] op zondag 18.30 uur weer terug bij de moeder is en anders om 09.30 uur, als [minderjarige] de dag erna vrij heeft van school;
- -
dat [minderjarige] de eerste drie weken van de zomervakantie 2019 bij de moeder verblijft en de laatste drie weken bij de vader;
- -
dat [minderjarige] in de Kerstvakantie 2019 de eerste week bij de moeder verblijft en de tweede week bij de vader.
De rechtbank heeft het meer of anders verzochte afgewezen.
3.3.5.
De moeder kan zich met de beslissing voor wat betreft het ouderlijk gezag niet verenigen en zowel de moeder als de vader wensen de nadere invulling van de zorgregeling ter beoordeling van het hof voor te leggen.
De standpunten van partijen luiden als volgt.
standpunt van de moeder:
3.4.1.
De vrees dat [minderjarige] klem en verloren raakt tussen haar ouders en dat er misbruik wordt gemaakt van de gezagspositie door de vader, heeft de moeder kenbaar gemaakt en is helaas direct na de toekenning van het medegezag aan de vader een feit geworden. De moeder heeft de vader toestemming gevraagd om met [minderjarige] naar Kroatië te gaan. De vader heeft dit geweigerd, omdat er sprake zou zijn van vluchtgevaar c.q. gevaar voor ontvoering. De moeder is niet voornemens om zich in het buitenland te vestigen en/of te vluchten. De moeder heeft een nieuwe relatie en inmiddels is het halfbroertje van [minderjarige] geboren. De vader gebruikt oneigenlijke redenen en zet zijn gezag in om de moeder te dwarsbomen, zonder er rekening mee te houden dat dit negatieve gevolgen heeft voor [minderjarige] . Partijen hebben geen goede verstandhouding. Indien er afspraken tussen partijen worden gemaakt, gaat dit gepaard met veel spanningen. De vader is in de herfstvakantie met [minderjarige] naar Disneyland Parijs geweest, zonder de moeder hierover te informeren en/of haar om toestemming te vragen. Het lijkt erop dat de vader de regels alleen wenst toe te passen indien hem dat goed uitkomt. Het misbruik maken van het gezamenlijk gezag, gezagsregels overtreden en tegen afspraken in aan school verschijnen, maakt dat het niet in het belang van [minderjarige] is dat het gezamenlijk gezag wordt voortgezet.
De moeder is niet plotseling verhuisd: zij heeft het nieuwe adres – op het huisnummer na – aan de vader doorgegeven.
standpunt van de vader:
3.4.2.
De vader gunt [minderjarige] een vakantie in Kroatië, maar hij wil dan wel weten waar [minderjarige] verblijft en hij wil een keer kunnen bellen met haar. De vader vreest namelijk dat de moeder [minderjarige] zal ontvoeren, nadat zij in 2017 met [minderjarige] plotseling van de radar was verdwenen naar een onbekend adres en de vader anderhalf jaar geen contact met [minderjarige] had. Daar stond moeder niet voor open. Deze handelwijze heeft ertoe geleid dat de vader een beperkt vertrouwen heeft in de moeder. De vader heeft Disneyland geboekt zonder toestemming van de moeder om discussies met haar te voorkomen. De moeder informeert de vader niet over belangrijke zaken, zoals arts, tandarts, kinderopvang etc. De vader is bereid zijn medewerking te verlenen aan een betere communicatie met de moeder. De moeder biedt geen ruimte voor communicatie met de vader met het aangeboden hulptraject. Het is in het belang van [minderjarige] dat er een juridisch kader wordt geschapen waarbinnen de rol van de vader een plaats krijgt.
Over de zorgregeling / omgangsregeling
standpunt van de moeder:
3.4.3.
Het is onbegrijpelijk dat de rechtbank slechts een tijdelijke regeling heeft vastgesteld. Een tijdelijke regeling kan slechts tijdelijk duidelijkheid brengen, waarna de discussie weer zal oplaaien. Het kan niet betekenen dat [minderjarige] , de moeder en haar gezin zich volledig dienen aan te passen aan de werktijden van de vader. De raad heeft alleen maar oog gehad voor het werk van de vader. De vader betaalt slechts € 25,- per maand aan kinderalimentatie voor [minderjarige] en de moeder dient feitelijk alle kosten van [minderjarige] zelf te dragen. Op basis van gelijkwaardigheid zou het niet meer dan redelijk zijn dat de vader het vervoer (en de kosten) ten behoeve van de omgang geheel voor zijn rekening neemt.
standpunt van de vader:
3.4.4.
De vader werkt in ploegendienst en zijn rooster staat voor lange tijd vast. Om die reden heeft hij een rooster voor 2019 vastgesteld waarbij hij bijna al zijn verlofdagen heeft ingezet om beschikbaar te zijn voor [minderjarige] . De vader verzoekt het hof de data voor het jaar 2019 vast te stellen volgens het schema dat hij heeft bijgevoegd. De vader wenst eenmaal per veertien dagen en niet eenmaal per drie weken contact te hebben met [minderjarige] . De moeder heeft ervoor gekozen om zonder overleg met de vader naar [woonplaats] te verhuizen zodat het niet meer dan billijk is dat het vervoer van [minderjarige] gedeeld wordt. De moeder laat het vervoer van [minderjarige] over aan haar partner, terwijl een persoonlijke overdracht meer in het belang van [minderjarige] is.
3.4.5.
De raad heeft ter zitting het volgende advies uitgebracht.
Gezamenlijk gezag is het meest in het belang van [minderjarige] . De vakantie levert discussie op tussen de ouders, maar verder ziet de raad geen problemen.
De zorgregeling verloopt goed en [minderjarige] vindt het fijn bij de vader. De raad is blij dat partijen het schema van de vader hebben gevolgd in 2018 en in 2019. [minderjarige] was iedere twee weken een weekend bij de vader en deze frequentie vindt de raad het meest in het belang van [minderjarige] . Als de vader zijn rooster tot uitgangspunt neemt en op basis hiervan twee keer per maand [minderjarige] bij zich kan hebben, dan weet de moeder (en haar gezin) waar zij aan toe is en het is bovendien fijn voor [minderjarige] . De raad juicht dit jaarlijkse schema zelfs toe.
Het hof overweegt als volgt.
3.5.1.
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechter verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten.
Indien de moeder niet met het verzoek instemt, wordt het verzoek ingevolge artikel 1:253c lid 2 BW slechts afgewezen indien:
-
er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
-
afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.5.2.
Het hof stelt voorop dat het uitgangspunt is dat een verzoek tot gezamenlijk gezag zoals het onderhavige wordt toegewezen; een afwijzing van een dergelijk verzoek geschiedt slechts in de onder lid twee genoemde twee uitzonderingsgevallen.
3.5.3.
Voor een gezamenlijke uitoefening van het gezag is vereist dat de ouders het mogelijk maken dat beslissingen over de verzorging en opvoeding van het kind tot stand komen op een wijze die niet belastend is voor het kind en zijn veiligheid niet in gevaar brengt. In het geval ouders niet (meer) samenleven en moeizaam of niet communiceren is het van belang dat, waar nodig, de verzorgende ouder die beslissingen kan nemen die voor het dagelijkse leven en de veiligheid van (spoedeisend) belang zijn voor het kind en dat de niet-verzorgende ouder deze beslissingen niet blokkeert. Ook is het van belang dat ouders die niet in staat zijn de strijd met elkaar te staken, tenminste in staat zijn het kind buiten die strijd te houden. Indien bovengenoemde omstandigheden aanwezig zijn, ligt gezamenlijk gezag in de rede, tenzij andere redenen eenhoofdig gezag noodzakelijk maken.
3.5.4.
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat de communicatie tussen de ouders moeizaam verloopt: dit verdient van beide kanten geen schoonheidsprijs, maar het is niet zo ernstig dat dit in de weg staat aan de gezamenlijke gezagsuitoefening. Partijen zijn namelijk in staat gebleken om gezamenlijk uitvoering te geven aan de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling. Hoewel de invulling van de zorgregeling een bron van discussie oplevert tussen de ouders, acht het hof het heel positief dat [minderjarige] op alle vastgelegde contactmomenten haar vader heeft gezien. Hier heeft [minderjarige] veel baat bij gehad. Verder is gebleken dat de vader – sinds hij door de rechtbank op 27 juli 2017 het gezag met de moeder heeft – geen beslissingen van de moeder als verzorgende ouder heeft geblokkeerd. Aan de stelling van de moeder dat de vader een vakantie van [minderjarige] in Kroatië onmogelijk heeft gemaakt, gaat het hof voorbij. Nog daargelaten de vraag of van een daadwerkelijk blokkeren sprake is geweest, wordt deze kwestie gegeven de omstandigheden onvoldoende ernstig geacht om te concluderen dat de vader de moeder als verzorgende ouder blokkeert. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het niet onredelijk is als de vader van te voren wenst te worden geïnformeerd over de exacte verblijfplek van [minderjarige] in Kroatië. De vader heeft ter zitting onweersproken gesteld dat de moeder weigerde deze adresgegevens aan hem te vertrekken. Verder is niet gebleken dat de vader de intentie heeft – of heeft gehad – om het gezamenlijk gezag op enig andere manier te misbruiken. De enkele vrees van de moeder dat de vader niet zal meewerken, zonder dat daarvoor concrete aanwijzingen zijn, is dan ook onvoldoende om het verzoek af te wijzen. Ook overigens zijn daarvoor onvoldoende concrete feiten of omstandigheden gesteld of gebleken.
3.5.5.
Voor zover de moeder heeft aangevoerd dat [minderjarige] klem of verloren komt te zitten tussen de ouders, merkt het hof op dat de problemen tussen de ouders zich met name concentreren rondom de uitvoering van de zorgregeling Daarbij heeft vooral de moeder het gevoel zich te moeten richten naar de wensen van de vader, terwijl de vader zich beperkt voelt door zijn wisselende diensten waarvoor de moeder onvoldoende begrip heeft. Dat de moeizame communicatie tussen de ouders ten aanzien van gezagsbeslissingen van dien aard is dat sprake is van een onaanvaardbaar risico dat [minderjarige] daardoor klem of verloren raakt tussen de ouders, is echter niet gebleken. Het hof neemt hierbij tevens in aanmerking dat [minderjarige] hulp heeft gehad van het Centrum Jeugd en Gezin. CJG heeft vastgesteld dat het beter gaat met [minderjarige] en dat verdere hulpverlening niet nodig is. Ook zijn in hoger beroep geen (andere) feiten naar voren gekomen die het eenhoofdig gezag van de moeder anderszins in het belang van [minderjarige] noodzakelijk maken. De rechtbank heeft daarom terecht het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag toegewezen.
3.6.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 BW kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub a, BW, een regeling vaststellen.
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.6.2.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen uitvoering hebben gegeven aan de zorgregeling die bij de bestreden beschikking is vastgelegd. Zowel in 2018 als in 2019 hebben partijen hierin het voorstel van de vader gevolgd dat is gebaseerd op zijn werkschema. Nu de regeling van de rechtbank feitelijk al volledig is nageleefd door partijen, zal het hof de bestreden beschikking in zoverre bekrachtigen.
3.6.3.
Gezien de verzoeken die voorliggen en de discussie hierover ter mondelinge behandeling, dient het hof nog te beslissen op drie onderdelen van de zorgregeling waarover de ouders het niet eens zijn geworden:
- -
ten aanzien van de frequentie van de ‘reguliere’ weekenden wanneer [minderjarige] bij haar vader is: twee weekenden per maand (zoals de vader wenst) of één weekend per drie weken (zoals de moeder wenst);
- -
of de vader in de andere vakanties – niet zijnde de zomer- en de kerstvakantie – [minderjarige] bij zich kan hebben;
- -
het halen en brengen van [minderjarige] .
- Frequentie
3.6.4.
Een bestendige structurele regeling waarbij [minderjarige] het ene weekend bij haar vader is en het andere weekend bij haar moeder, acht het hof – in beginsel – het meest in het belang van [minderjarige] . Dit kan de vader echter niet waarmaken, gezien zijn werk in ploegendiensten. Een regeling waarbij [minderjarige] eenmaal in de drie weken bij de vader verblijft, vindt het hof te beperkt. Het hof beschouwt de band tussen de vader en [minderjarige] als betekenisvol en die band mag niet nog verder worden ingeperkt. De huidige regeling is het maximaal haalbare. In 2018 en 2019 is [minderjarige] bij haar vader geweest volgens het schema dat de vader heeft opgesteld. In de praktijk kwam dit erop neer dat zij gemiddeld twee weekenden per maand bij de vader was. De moeder heeft zich, soms noodgedwongen, geconformeerd aan dit schema. Aangezien [minderjarige] het leuk heeft bij haar vader en het hof geen contra-indicaties ziet die erop wijzen dat deze regeling strijdig is met het belang van [minderjarige] , is het hof van oordeel dat partijen in de toekomst ook op deze manier de zorgregeling vorm dienen te geven. Het hof passeert de bezwaren die de moeder hiertegen heeft ingebracht. Hoewel het invoelbaar is dat de moeder het niet prettig vindt om zich volledig te moeten schikken naar het schema van de vader, zal zij dit toch moeten blijven doen in het belang van [minderjarige] . Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de moeder niet werkt en alleen de zorg voor het halfbroertje van [minderjarige] dient te combineren met de zorgregeling van [minderjarige] . Hierin ziet het hof geen reëel probleem; de moeder heeft immers al laten zien dat het voor haar uitvoerbaar is. Het hof verwacht wel van de vader dat hij zijn voorstel voor het gehele jaar uiterlijk op 1 november van ieder jaar aan de moeder kenbaar maakt, zodat de moeder tijdig weet waar zij aan toe is. De ouders zullen hierin in onderling overleg verder invulling aan moeten geven.
3.6.5.
Partijen zijn het erover eens dat [minderjarige] de helft van de zomervakantie en de helft van de kerstvakantie bij de vader verblijft. De moeder wenst dat de vader ook in de andere schoolvakanties een deel van de zorg voor [minderjarige] op zich neemt. De vader heeft onweersproken gesteld dat hij jaarlijks beschikt over 25 vakantiedagen en dat hij 24 dagen hiervan opneemt om voor [minderjarige] te kunnen zorgen. Het hof is met de vader van oordeel dat hij over onvoldoende mogelijkheden beschikt om [minderjarige] bij zich te kunnen hebben tijdens de overige vakanties. Het hof laat – ook hier – meewegen dat de moeder niet werkt en meer mogelijkheden heeft om [minderjarige] op te kunnen vangen, temeer nu zij dan ook de zorg voor het halfbroertje van [minderjarige] heeft. Het hof hecht er bovendien meer waarde aan dat de vader zijn 25 vrije dagen per jaar inzet om [minderjarige] twee weekenden per maand bij zich te hebben (en de helft van de Kerst en zomervakantie) dan dat de vader deze dagen moet besteden aan het opvangen van [minderjarige] in andere vakanties: voortzetting van het structurele contact tussen de vader en [minderjarige] , acht het hof in dat opzicht waardevoller voor [minderjarige] .
3.6.6.
De moeder wenst dat de vader zowel het halen als het brengen van [minderjarige] voor zijn rekening neemt. Dit vindt het hof niet in het belang van [minderjarige] . Als uitgangspunt geldt dat ouders in beginsel in gelijke mate zorg dienen te dragen voor het halen en brengen van hun kind(eren) in de uitvoering van een zorgregeling. Hierbij is gangbaar dat de ouder waar het kind op dat moment is, het kind naar de andere ouder (terug) brengt: beide ouders geven hiermee het signaal aan hun kind dat dat het verblijf bij de andere wordt ondersteund en gestimuleerd. Het hof ziet in de bezwaren van de moeder onvoldoende om hiervan af te wijken.
De vader is van mening dat een persoonlijke overdracht in het belang van [minderjarige] is en hij heeft er moeite mee dat de moeder het brengen van [minderjarige] aan haar partner overlaat. Het hof acht het met name van belang dat de contacten tussen [minderjarige] en de vader kunnen doorgaan; ook indien dit betekent dat de partner van de moeder, indien zij verhinderd is, zorgdraagt voor het wegbrengen van [minderjarige] . Het hof zal dit punt verder aan de partijen ter invulling overlaten waarbij het hof ervan uitgaat dat alle betrokkenen op een fatsoenlijke wijze met elkaar omgaan zodat [minderjarige] er geen last van heeft.