3.1.
De feiten
Tegen de feitenvaststelling door de kantonrechter zijn geen grieven gericht. Het hof gaat daarom ook uit van die feiten, die het hof voor zover nodig heeft aangevuld met enerzijds gestelde en anderzijds niet betwiste feiten. Deze feiten zijn de volgende.
- [appellant] , geboren op [geboortedatum] 1953, is sedert 18 september 1998 in dienst van (de rechtsvoorganger van) [geïntimeerde] als touringcarchauffeur. Op verzoek van [geïntimeerde] is [appellant] , die van oorsprong onderhoudsmonteur is, vanaf 2010 ook onderhoudswerkzaamheden gaan uitvoeren.
- Op donderdag 10 december 2015 was [appellant] op het terrein vóór de werkplaats/loods van [geïntimeerde] bezig met onderhoudswerkzaamheden aan de airconditioning van een touringcar. Deze werkzaamheden vonden plaats op het dak van de touringcar op 3,7 meter hoogte. Om op dat dak te komen heeft [appellant] een driedelige uitschuifbare ladder, die door [geïntimeerde] ter beschikking werd gesteld, tegen de zijkant van de touringcar gezet. Bij het afdalen van deze ladder is [appellant] ten val gekomen. Na de val stond de ladder nog rechtop tegen de touringcar. Er waren geen getuigen bij het ongeval aanwezig.
- Door de val heeft [appellant] letsel aan de hak van zijn rechtervoet opgelopen. Deze hak bleek, na een bezoek aan de huisarts, na het maken van röntgenfoto’s en na een bezoek aan de spoedeisende hulp van het ziekenhuis, te zijn gebroken en is in het gips gezet. Op
22 december 2015 is [appellant] aan zijn hak geopereerd en heeft hij tot en met 24 december 2015 in het ziekenhuis verbleven.
- Op donderdag 26 mei 2016 is de heer [arbeidsinspecteur SZW] (hierna: [arbeidsinspecteur SZW] ), arbeidsinspecteur van de inspectie SZW, een onderzoek gestart naar de toedracht en oorzaak van het ongeval op 10 december 2015. Daartoe heeft [arbeidsinspecteur SZW] met de heer [medewerker van geintimeerde] (hierna: [medewerker van geintimeerde] ) van [geïntimeerde] gesproken en heeft hij een verklaring van [appellant] opgenomen, welke verklaring schriftelijk is vastgelegd. [appellant] heeft onder meer verklaard:
“(…) Ik was klaar met meten en wilde weer naar beneden. Ik klom via de driedelige opsteek ladder waarvan u foto’s heeft gemaakt naar beneden. Opeens, ik weet niet hoe het kwam, ik ben van de ladder gevallen, ik stond rechtop en ben op mijn rechter hak terechtgekomen. Ik stond opeens rechtop, onder aan de ladder. De ladder stond nog rechtop opgesteld, zoals ik hem had neergezet. Alleen het bovenste stuk van de opschuifladder stond ook beneden. (…) Ik heb mijn werkzaamheden op het dak van de bus gedaan en ben naar beneden geklommen. op dat moment is het bovenste opschuifstuk mee naar beneden gegleden. Ik weet niet hoe dit kan. Ik ben ongeveer 1,5 tot 2 meter gevallen. (…)”
- Vanaf begin april 2016 is [appellant] weer (aanvankelijk gedeeltelijk) aan het werk gegaan. [appellant] heeft op enig moment ontslag genomen bij [geïntimeerde] .
- Bij brief van 20 juni 2016 heeft [arbeidsinspecteur SZW] als volgt aan [medewerker van geintimeerde] bericht:
“(…) Naar aanleiding van bovenvermeld arbeidsongeval werd op 26 mei 2016 door mij ter plaatse nadere informatie ingewonnen, en werd door mij van het slachtoffer de heer [appellant] een verklaring opgenomen. De bevindingen geven mij geen aanleiding tot het instellen van een volledig onderzoek of tot het opstellen van een rapport.
Ik heb op basis van de verkregen informatie vastgesteld dat het ongeval is aan te merken als een ongelukkige samenloop van omstandigheden, hetgeen in alle redelijkheid niet door de werkgever voorkomen had kunnen worden. De Inspectie SZW ziet daarom af van nader onderzoek. (…)”
3.2.
Het geding in eerste aanleg
3.2.1.
[appellant] heeft gesteld dat [geïntimeerde] aansprakelijk is op grond van artikel 7:658 lid 1 BW voor de door hem geleden materiële en immateriële schade. [geïntimeerde] is als werkgever volgens [appellant] tekortgeschoten in haar zorgplicht jegens hem omdat hij onvoldoende instructies en cursussen heeft gekregen/gevolgd voor het werken op hoogte, omdat de ladder niet gekeurd was en niet voldeed aan de veiligheidseisen en omdat [geïntimeerde] geen valbeschermingsmaatregelen heeft getroffen. [appellant] heeft gesteld dat hij van 1,5 á 2 meter van de ladder naar beneden is gevallen. [appellant] kent de exacte toedracht van het ongeval niet. [appellant] heeft gesteld dat zijn hak is verbrijzeld en dat sprake is van blijvende beperkingen.
[appellant] heeft een verklaring voor recht gevorderd dat [geïntimeerde] aansprakelijk is voor het hem op 10 december 2015 overkomen ongeval. Verder heeft [appellant] gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van de door [appellant] geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat, vermeerderd met de wettelijke rente en [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van een voorschot onder algemene titel van € 8.197,62 en een voorschot ten titel van smartengeld van € 2.500,--. Daartoe heeft [appellant] een voorlopige schadestaat overgelegd.
3.2.2.
[geïntimeerde] heeft in navolging van de Inspectie SZW betoogd dat sprake is van een ongelukkige samenloop van omstandigheden waardoor het ongeval niet door haar voorkomen had kunnen worden. Zij heeft haar zorgplicht niet geschonden. Volgens [geïntimeerde] heeft [appellant] bij het naar beneden gaan de laatste trede(n) van de ladder gemist. De ladder was weliswaar niet gekeurd, maar er mankeerde niets aan. Verder was er een takelinstallatie met een tuigje aanwezig, maar heeft [appellant] daar geen gebruik van gemaakt, en er was een RI&E. Er was geen verplichting tot het aanbieden van een cursus en er zijn geen instructies gegeven omdat [appellant] op eigen initiatief op de touringcar is geklommen om het defect aan de airconditioning te onderzoeken. [geïntimeerde] heeft betwist dat sprake is van een verbrijzelde hak en blijvende beperkingen. [geïntimeerde] heeft de schadestaat betwist. [geïntimeerde] heeft subsidiair betoogd dat de eventuele schade minder bedraagt dan het gevorderde voorschot.
3.2.3.
De kantonrechter heeft onder meer overwogen dat vaststaat dat [appellant] schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden voor [geïntimeerde] en dat geen sprake was van opzet of bewuste roekeloosheid van [appellant] . De kantonrechter heeft geoordeeld dat [geïntimeerde] de op haar rustende zorgplicht ex artikel 7:658 BW niet heeft geschonden en evenals de Inspectie van SZW geoordeeld dat sprake is van een ongelukkige samenloop van omstandigheden die in alle redelijkheid niet door [geïntimeerde] voorkomen had kunnen worden. De kantonrechter heeft het door [appellant] gevorderde afgewezen.
3.3.
De vordering in hoger beroep
[appellant] heeft - kort gezegd - in hoger beroep gevorderd:
- vernietiging van het vonnis waarvan beroep;
- een verklaring voor recht dat [geïntimeerde] aansprakelijk is voor het [appellant] overkomen bedrijfsongeval d.d. 10 december 2015;
- veroordeling van [geïntimeerde] in de geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat, te vermeerderen met de wettelijke rente;
- veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van een voorschot van € 10.000,-- .
Daarmee heeft [appellant] zijn vordering in hoger beroep gewijzigd.
[geïntimeerde] heeft geen bezwaar gemaakt tegen deze eiswijziging van [appellant] . Het hof ziet ook geen aanleiding de eiswijziging ambtshalve buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde. Recht zal worden gedaan op de gewijzigde eis.