3.4.
[appellant] heeft zichzelf en [getuige aan de zijde van appellant] als getuigen laten horen. [geïntimeerde] heeft in het tegenverhoor zichzelf en [getuige aan de zijde van geintimeerde] als getuige laten horen.
[getuige aan de zijde van appellant] heeft verklaard:
“Op 29 april 2015 reed ik om ongeveer 22.15 uur vanuit [plaats 1] op de A15 richting [plaats 2] . U toont mij de foto die aan het proces-verbaal is gehecht. Ik herken daarop de
weg waarop ik reed. Ik reed op de rechterbaan. Het was donker, maar wel helder. Ik had
goed zicht. Er reed niet zo erg veel verkeer. Een paar honderd meter voor mij zag ik een
manoeuvre gebeuren tussen een vrachtauto en een personenauto. Als ik me het goed kan
herinneren zag ik de vrachtauto naar links of naar rechts rijden. De vrachtauto had een
knipperlicht aan, ik weet niet of dat het rechter of het linker knipperlicht was. Het was te ver
om te zien of de vrachtauto bij de manoeuvre de belijning op de weg heeft overschreden. Ik
heb dus niet kunnen zien of de vrachtauto terecht is gekomen op de baan van de
personenauto. Ik zag dat de vrachtauto en de personenauto aan de kant gingen staan. Ik reed
voorbij en ik heb de auto uit laten rijden tot aan de afslag [plaats 2] . Daar ben ik op de
vluchtstrook gaan staan. Ik ben toen achteruit teruggereden tot de vrachtauto en de
personenauto. Ik had twee klapbanden omdat ik over brokstukken was gereden. Als ik me
goed herinner heb ik eerst even met de heer [appellant] gesproken. Daarna ben ik naar de
vrachtwagencabine gelopen en heb de deur opengedaan aan de bijrijderskant. De
vrachtwagenchauffeur was aan het telefoneren met zijn baas of met de verzekeraar. Ik heb
niet tegen de vrachtwagenchauffeur gezegd dat ik niets van de aanrijding had gezien.
De vrachtwagenchauffeur kwam op mij vermoeid over. Toen ik ter plekke was zag ik ook
dat de hele zijkant van de personenauto was beschadigd.
Op vragen van mr. Van Oversteg antwoord ik als volgt.
Ik kan mij niet herinneren dat ik de vrachtwagenchauffeur iets heb horen zeggen over de
aanrijding. Ik heb van geen van partijen iets gehoord over de oorzaak van de aanrijding.”
[appellant] heeft verklaard:
“Ik reed op 29 april 2015 op de Al5. U toont mij de foto die aan het proces-verbaal is
gehecht. Ik reed op de rechter strook. Ik heb een kruisje gezet op de foto bij de plek waar ik
reed. Voor mij reed een personenauto en daarvoor reed een vrachtauto. Ik had de bedoeling
om rechts te blijven rijden want ik moest richting [plaats 2] en [plaats 3] om over de brug
naar huis te gaan. Ik reed daar ongeveer om 22.20 uur. Het was donker, maar er was goed
zicht. Op een gegeven moment kwam er een vrachtauto die op de baan links van mij reed,
die week af van zijn baan en die kwam op mijn rijbaan terecht en reed vervolgens tegen mij
aan. De vrachtauto reed tegen de linker achterdeur en raakte mij vervolgens tegen de linker
voorkant van de auto. Ik draaide een stuk of vijf rondjes met de auto en kwam tot stilstand.
De vrachtauto is na de aanrijding aan de kant gaan staan en ik ben vervolgens achter de
vrachtauto gaan staan. Toen ik uitstapte en naar hem toeging zei de vrachtwagenchauffeur
tegen mij dat hij mij helemaal niet had gezien. De vrachtwagen probeerde naar de
rechterbaan te gaan, maar hij had mij kennelijk niet gezien.
Het is niet zo dat ik met mijn auto een manoeuvre naar links heb gemaakt en daardoor op de
rijbaan van de vrachtwagen terecht ben gekomen.”
[getuige aan de zijde van geintimeerde] heeft verklaard:
“De heer [geïntimeerde] en ik waren op 29 april 2015 vanaf de Shellpomp op de A15
vertrokken richting [plaats 4] . Ik reed voorop. Het was de bedoeling dat wij samen naar dezelfde
bestemming in [plaats 5] zouden gaan. Ik hield [geïntimeerde] in de gaten via de spiegels.
Ik zag op een gegeven ogenblik in de spiegel rode lichten. Dat vond ik gek want meestal zie
ik in de spiegel witte lichten. Meteen daarop hoorde ik dat [geïntimeerde] via het MC-kanaal
zei: “Ik heb een aanrijding.” Ik heb van de aanrijding niets gezien. Omdat ik voorop
reed, ben ik doorgereden.
Op vragen van mr. Olinga antwoord ik als volgt.
Ik hield [geïntimeerde] via mijn spiegels constant in de gaten. Ik heb niet gezien dat hij
van rijstrook is veranderd. Mr. Olinga toont mij een aantal foto’s en vraagt mij op welke
rijstrook ik moest rijden. Op de foto die is gehecht aan het proces-verbaal, wijs ik de
rechterstrook aan van de drie. Op die baan reden zowel ik als [geïntimeerde] . Wij reden
richting [plaats 4] en moesten dus links aanhouden.
Op vragen van mr. Van Oversteeg antwoord ik als volgt.
U vraagt mij naar de relatie van mij met [geïntimeerde] .
Ik ben in loondienst van een bedrijf en [geïntimeerde] , die voor zichzelf rijdt, wordt ook
door dat bedrijf ingeschakeld. Op het moment dat [geïntimeerde] zei dat hij een aanrijding
had gehad, reed ik nog steeds op de rechterstroken van de snelweg met de bedoeling om even
verderop links aan te houden. Ik meen dat de aanrijding rond half tien in de avond plaats had,
het verkeer was rustig. We hebben ongeveer een kwartier bij het Shellstation, waarover ik
zojuist verklaarde, gestaan. We hebben daar even een bakkie gedaan.”
[geïntimeerde] heeft verklaard:
“Op 29 april 2015 reed ik om tien voor half elf ‘s avonds op de A15 in de richting van
[plaats 2] en [plaats 6] . U toont mij de foto die aan het proces-verbaal is gehecht. Ik reed
op de rechter baan van de drie linker rijstroken. De aanrijding had plaats tussen
hectometerpaaltje 60.4 en 60.6. 60.4 ligt net vóór het witte puntstuk op de foto die u
mij zojuist toonde. Ik heb de chauffeur van de personenauto, de heer [appellant] , niet gezien. Plotseling
was er een aanrijding. Ik reed op de rijbaan die ik zojuist op de foto aanwees, en ben daar
niet vanaf geweken. Ik reed ongeveer 80 km/h. Ik heb [appellant] niet in de spiegels en ook niet in
de dodehoekcamera zien naderen.
Op een vraag van mr. Olinga antwoord ik als volgt.
Wij reden richting [plaats 4] . Wij moesten dus links aanhouden en uiteindelijk naar de twee
linkerbanen uitwijken.
Op vragen van mr. Van Oversteeg antwoord ik als volgt.
Ik heb na de aanrijding de politie gebeld. Die heeft de tachograaf niet uitgelezen. Ik denk dat
ik die dag om negen uur ’s ochtends met mijn werk ben begonnen. Kort vóór de aanrijding
ben ik bij een Shellpompstation gestopt. Ik heb daar brandstof bijgetankt en een kop koffie
gedronken. De stop duurde ongeveer vijftien minuten. Tussen 21.00 uur en 21.30 uur heb ik
een wachttijd gehad bij Stenaline. Ik ben eigen ondernemer en ik heb een eigen vrachtauto.
Ik heb de vrachtwagen in 2013 gekocht. Ik ben daarna regelmatig bij spiegelstelplaatsen
geweest. Het stellen van de spiegels doe je regelmatig, bijvoorbeeld na een wasbeurt. Ik kan
mij niet herinneren of ik kort vóór de aanrijding bij zo’n stelplaats ben geweest. Mijn
spiegels beschikken over verwarming en zijn elektrisch verstelbaar. In de cabine hangen
gordijnen. De gordijnen waren, toen ik op de A15 reed, open.”
3.5.
De kantonrechter heeft in het bestreden eindvonnis overwogen en beslist als volgt:
“3. [appellant] slaagt in het aan hem opgedragen bewijs, indien met een redelijke mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat [geïntimeerde] met zijn vrachtauto van rijstrook is gewisseld en daarbij tegen de auto van [appellant] is gereden. [appellant] heeft verklaard dat hij op 29 april 2015 rond 22.20 uur op de A15 richting [plaats 2] reed, toen een vrachtwagen (bestuurd door [geïntimeerde] , ktr), rijdend op de rijbaan links van hem, van die baan afweek en op zijn rijbaan terecht kwam en daarbij eerst tegen de linker achterdeur en vervolgens tegen de linker voorkant van zijn auto aanreed. [geïntimeerde] had na het ongeval tegen hem gezegd dat hij [appellant] helemaal niet had gezien.
4. Omdat op [appellant] de verplichting rust om te bewijzen dat [geïntimeerde] van rijstrook is gewisseld en daarbij tegen hem aan is gereden, kan op grond van de wet zijn eigen verklaring geen bewijs in zijn voordeel opleveren, tenzij zijn verklaring geldt als aanvulling van onvolledig bewijs. Daarvoor moet er aanvullend bewijs zijn dat zodanig sterk is en over zodanig wezenlijke punten van het te leveren bewijs gaat, dat dit de verklaring van [appellant] voldoende geloofwaardig maakt.
5. Dat aanvullend bewijs moet gevonden worden in de verklaring van de getuige [getuige aan de zijde van appellant] . [getuige aan de zijde van appellant] heeft verklaard dat hij rond 22.15 vanuit [plaats 1] op de A15 richting [plaats 2] op de rechter rijbaan reed. Een paar honderd meter voor hem zag hij een manoeuvre tussen een vrachtauto en een personenauto. Als hij het zich goed kan herinneren zag hij de vrachtauto naar links of naar rechts rijden. De vrachtauto had een knipperlicht aan. [getuige aan de zijde van appellant] weet niet of dit het linker of rechter knipperlicht was. Het was volgens [getuige aan de zijde van appellant] verklaring te ver om te zien of de vrachtauto terecht is gekomen op de baan van de personenauto en hij heeft niet kunnen zien of de vrachtauto terecht is gekomen op de rijbaan van de personenauto. [getuige aan de zijde van appellant] heeft verder verklaard dat hij zich niet kan herinneren of hij de vrachtwagenchauffeur, toen hij ter plekke was, iets heeft horen zeggen over de aanrijding. Van geen van partijen heeft hij iets gehoord over de oorzaak van de aanrijding.
6. De verklaring van [getuige aan de zijde van appellant] levert naar het oordeel van de kantonrechter geen aanvullend bewijs op dat de verklaring van [appellant] voldoende geloofwaardig maakt. [getuige aan de zijde van appellant] heeft gewoonweg onvoldoende gezien. Hij heeft onder ede niet zijn schriftelijke verklaring (productie 3 dagvaarding) bevestigd. De enkele omstandigheid dat de vrachtauto een knipperlicht aan had en van baan zou willen wisselen, levert geen bewijs op van [appellant] stelling dat dit ook daadwerkelijk is gebeurd.
7. Dat brengt de kantonrechter tot de conclusie dat [appellant] niet is geslaagd in zijn bewijsopdracht. Zijn vordering zal daarom worden afgewezen.
8. Als de in het ongelijk te stellen partij zal [appellant] de proceskosten van [geïntimeerde] , met inbegrip van de kosten van getuige [getuige aan de zijde van geintimeerde] , moeten vergoeden.
De beslissing
De kantonrechter:
wijst de vordering af;
(…)”
3.9.
Het hof stelt vast dat de grieven zijn gericht tegen:
- de bewijswaardering (grieven 1 en 2); en
- de afwijzing van de vorderingen en de veroordeling in de proceskosten (grief 3).
[appellant] heeft ter toelichting van de grieven het volgende naar voren gebracht:
Grief 1
“(…) kan de kantonrechter de verklaring van [getuige aan de zijde van appellant] van 3 juni 2015 [hof: een schriftelijke verklaring] niet ongemotiveerd naast zich neerleggen en bepalen dat de verklaring van 15 januari 2018 van [getuige aan de zijde van appellant] [hof: de verklaring die is afgelegd ten overstaan van de kantonrechter] geen aanvullend bewijs levert voor [appellant] . De verklaring van [getuige aan de zijde van appellant] van 15 januari 2018 is namelijk discutabel en mogelijk onbetrouwbaar te noemen, omdat deze bijna 3 jaar na het incident is afgelegd. Echter wenst [appellant] over de verklaring het navolgende op te merken.
(…) In tegenstelling tot de kantonrechter is [appellant] van oordeel dat [getuige aan de zijde van appellant] in zijn verklaring van 15 januari 2018 verklaart dat de vrachtwagen naar links of naar rechts reed, zodat [appellant] aanvullend bewijs hiermee heeft geleverd van het feit dat de vrachtwagen van rijstrook is gewisseld. Dit, terwijl [appellant] niet van rijstrook is gewisseld. Als [getuige aan de zijde van appellant] dit niet heeft bedoeld dan had hij naar het oordeel van [appellant] verklaard dat de vrachtwagen links (zonder het woordje ‘naar’) of rechts reed (zonder het woordje ‘naar’). Nu hij expliciet zegt dat de vrachtwagen naar links of naar rechts reed kan er vanuit worden gegaan dat de vrachtwagen van rijstrook is gewisseld en kan niet anders dan worden aangenomen dat door de wisseling van rijstrook het incident is ontstaan.
(…) Gelet op het bovenstaande heeft de kantonrechter nimmer kunnen bepalen dat [appellant] geen aanvullend bewijs heeft geleverd van zijn stellingen. Zowel [getuige aan de zijde van appellant] alsmede [appellant] hebben verklaard dat de vrachtwagen van strook is gewisseld. [appellant] is niet van strook gewisseld, zodat het niet anders kan dat het incident door [geïntimeerde] is veroorzaakt.
(…) Mocht Uw Hof echter met [appellant] van oordeel zijn dat het van belang is om alsnog van [getuige aan de zijde van appellant] te vernemen wat hij precies heeft bedoeld met dat hij gezien heeft dat de vrachtwagen naar links of naar rechts reed verzoekt [appellant] opnieuw te bepalen dat [getuige aan de zijde van appellant] als getuige bij Uw Hof wordt gehoord over het incident.”
Grief 2
“(…) Naar het oordeel van [appellant] had de kantonrechter hem nog in de gelegenheid kunnen stellen om aan te geven hoe hij alsnog zijn stellingen zou kunnen bewijzen, althans in overleg met partijen, althans ambtshalve op basis van art. 194 Rv kunnen bepalen dat er een deskundige wordt benoemd die naar aanleiding van de schadefoto’s en de verklaringen van partijen en getuigen onderzoek kon doen naar het incident, omdat de verklaringen zo uiteen lopen.
(…) Voor de beoordeling van de schuldvraag is in bijna alle gevallen inzicht vereist in het bewegingsverloop van de voertuigen. Dit inzicht is nodig in verband met het beantwoorden van vragen als: met welke snelheid werd er gereden, wie reed er op de verkeerde weghelft en in hoeverre is een bestuurder in de gelegenheid geweest om een aanrijding te voorkomen. Naar het oordeel van
[appellant] is er voldoende in het dossier om vast te stellen hoe het incident heeft kunnen plaatsvinden. Er zitten immers foto’s van de schade in het dossier en er bestaat geen discussie over waar het incident zou hebben plaatsgevonden.
(…) Mocht Uw Hof van oordeel zijn dat de kantonrechter niet toe gehouden was een deskundige te benoemen dan verzoekt [appellant] Uw Hof alsnog op grond van art. 194 Rv te bepalen dat er een deskundige benoemd wordt om de toedracht van het incident te onderzoeken, althans een verkeersongevallenanalyse te maken. [appellant] blijft immers bij zijn standpunt dat het incident door [geïntimeerde]
is ontstaan. Daarnaast staat het vast dat [geïntimeerde] van rijstrook is gewisseld, waardoor het incident is ontstaan.
Grief 3
“ [appellant] is van oordeel dat hij onterecht in het ongelijk is gesteld, omdat hij immers aanvullend bewijs heeft geleverd van zijn stelling dat [geïntimeerde] het incident ten onrechte heeft veroorzaakt door van rijstrook te wisselen. Het aanvullend bewijs bestaat uit de verklaringen van [getuige aan de zijde van appellant] van 3 juni 2015 en 15 januari 2018.”